De fietser

Ik haal hem in. Met een ruime bocht want hij zwalkt van links naar rechts over het fietspad, staand op de trappers. Dan rijdt hij ineens naast me en zegt iets wat ik niet versta. “Het hengsel van uw tas dreigt tussen de spaken te komen”, herhaalt hij als ik mijn oortje ontkoppel.

De zin doet bijna archaïsch aan. Ik stap af en herschik mijn rugzak in de kapotte fietstas. Als ik weer moeizaam tegen de wind op gang kom, rijdt hij een meter of vijftig voor me. Ik moet denken aan Richard, de Oegandees, die ooit met zijn fiets aan de hand me inhaalde en een praatje maakte.

Neergestoken

Waarom maken wij eigenlijk nooit praatjes? Waarom zwoegen we iedere dag dat kilometerslange fietspad af zonder een woord te wisselen? Ik haal hem opnieuw in. “Bedankt”, zeg ik. Hij knikt en gaat weer op de trappers staan om vaart te maken.

Ik schat hem op een jaar of dertien. “Soms heb ik last van mijn knie, ik ben verleden jaar neergestoken, en dan moet ik staand fietsen”, verklaart hij ongevraagd. Neergestoken? Maar ik vraag iets anders: “Moet je nog ver?” We zijn nog maar net Doetinchem uit en ik hoop voor zijn zere knie dat hij Hummelo zal zeggen of Keppel, maar hij antwoordt “Doesburg!” “Daar woon ik ook”, zeg ik, en ga langzamer fietsen.

Ongepast

“Waar zit je op school?”, vraag ik dan. En hoewel er niets vreemds aan de vraag is, vind ik hem toch wat ongepast hier op dat eenzame fietspad. Alsof ik hem uithoor. Hij noemt de naam. “Heb je niemand om mee samen te fietsen?”, vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. “Ik zit nog maar net twee weken hier op school. Ik ben verhuisd. Mijn moeder heeft een nieuwe vriend en die wou niet langer in de stad wonen.”

“Nu hebben we een groter huis met een vlizotrap, maar mijn kamer is kleiner.” “Dat moet lastig voor je zijn, een nieuwe woonplaats, een nieuwe school”, veronderstel ik. Weer schudt hij zijn hoofd. “Ik heb nooit vrienden. Ik ben autist. Toen ik door die Marokkaan in mijn been was gestoken, vond mijn moeder het beter dat we verhuisden. 

Marokkaans konijn

De vriend van mijn moeder haat Marokkanen. Ik niet. Ze moeten me alleen niet neersteken. Onze buurvrouw was ook Marokkaans, die kon heel lekker konijn klaarmaken! Heb jij wel eens een Marokkaans konijn gegeten?

Het is mijn beurt om mijn hoofd te schudden. “Kun jij darten?”, vraagt hij dan. “Nee, helaas”, antwoord ik.

“Ik heb vandaag koekjes gebakken op school. Veertig. De anderen in mijn klas hadden er maar twintig. Ik heb er vier opgegeten en de rest heb ik in een zak gedaan en met stevig plakband vastgemaakt, zodat ik er niet nog meer kon opeten.

Dik

“Dan zal je moeder wel hartstikke blij met je zijn straks”, zeg ik, maar hij schudt opnieuw zijn hoofd. “Mijn moeder vindt zichzelf veel te dik. Ze heeft een nieuwe baby en nu raakt ze het vet niet kwijt.”

Dan komt de toren van de Hanzestad in zicht. “Ik moet er hier af”, zegt hij en gaat weer op de trappers staan.” Ik vond het gezellig fietsen met jou”, zeg ik. “Hoe heet je eigenlijk?

Hij is al de bocht om als hij antwoord geeft. Zijn naam verdwaalt in de wind.

Tekst & Beeld: Anneke de Bundel

Share at:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Omdat je van verhalen houdt…

Omdat je wel wil lezen, maar niet steeds wil kijken of er al een nieuw verhaal is. Laat je e-mail achter en je krijgt een nieuw verhaal gewoon in je brievenbus.