Zwijgend nipt ze van haar koffie. Haar blik glijdt langs me heen en blijft ergens achter me op de boekenkast rusten. Met de achterkant van haar hand veegt ze snel langs haar ogen. Ik vermoed dat ze gehuild heeft. Haar moeder is ernstig ziek, maar ik twijfel of ik ernaar moet vragen. Uit angst haar pijn op te rakelen. ‘Vraag maar niets’, zegt haar blik.
Haar moeder woont op een eiland op tien uur vliegen van Amsterdam. Vooropgesteld dat er gevlogen wordt. Wat nu, tijdens de lockdown, niet het geval is. Ze is al bijna twee jaar meer niet thuis geweest. Eerst was er geen geld en toen waren er geen vluchten meer.
Communistische heilstaat
Het eiland is volgens de machthebbers een communistische heilstaat. Er is een tekort aan veel. Soms bellen ze. Niet te lang, het is immers duur. Een internetaansluiting ontbreekt.
Liever luisteren?
Haar moeder woont alleen. Een vader is er niet, nooit geweest voor zover zij zich kan herinneren. De zoon, het andere kind van haar moeder, werkt in Venezuela en stuurt net als zij geld. Er is een ex-schoondochter die af en toe controleert of moeder nog te eten heeft.
Toen het eiland een aantal jaren geleden voorzichtig de deur naar het buitenland openzette, durfde haar moeder niet meer weg. ‘Ik ben te oud, ik heb mij nog nooit durven roeren, hoe moet ik elders nog wortelen?’, had ze op de uitnodiging van haar dochter angstig gevraagd.
Ik schenk nog eens koffie in. Op de radio spuugt een beller zijn gal over de aanstaande avondklok:
‘Deze regering doet maar wat, ze maken mensen kapot in dit land, beetje eerbare burgers opsluiten.’
Het zou kritiek op de heilstaat kunnen zijn. Al houden ze daar meestal hun mond. Maar ook hier wordt ze niet gehoord. Geen van de boze inbellers is een alleenstaande moeder die met moeite de eindjes aan elkaar knoopt. Wiens werk nu eenmaal niet thuis kan worden gedaan, maar wel als weinig essentieel wordt afgedaan.
Lockdown
Dus kunnen haar kinderen tijdens de schoolsluiting niet naar de opvang, en betalen haar bazen tijdens de lockdown geen oppas. De kinderen zitten thuis. Zonder toezicht. Op een gedeelde computer.
Straks gaat ze op weg naar de bejaarde man die langzaam dementeert. Officieel maakt ze er schoon, maar zijn kinderen betalen haar vooral om te weten of hij nog leeft.
‘Ze kunnen niet opereren. Haar tumor groeit, maar ze hebben onvoldoende narcosemiddelen om te verdoven’, zegt ze plots. Mijn broer heeft geprobeerd de narcose elders te kopen, maar het komt het land niet binnen. Binnenkort gaat ze dood. Helemaal alleen. Ik kan er niet heen. Ik kan haar niet halen. Er is niets dat ik kan doen.’
Dan breekt haar stem en stromen de tranen.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Scott Umstattd