Ik zou waarschijnlijk zachtjes tegen de boezem van Juana zijn gevallen als ze niet zo groot was geweest. Nu beland ik er ver onder, met de deur van het gemeentehuis nog in mijn hand. “Ach, de onstuimigheid van de jeugd”, zegt ze, terwijl ze me overeind zet. “Had je het afstapje gemist?”
Juana is bijna 90, slangen vangt ze met haar blote handen en in bed leest ze de Millennium-trilogie. Dat van de Millennium-trilogie weet ik pas net omdat ze het boek in haar hand houdt. “Wat ga je doen?”, wil ze weten.
“Ik ben weer eens bij Marifé ontboden”, antwoord ik. Ik twijfel of ik het juiste woord voor ontboden gebruik. Soms zeg ik wat anders dan ik eigenlijk bedoel.
De rijken van Bejar
Juana zegt vaak dingen die niet per se waar zijn. Zoals dat ik jong ben, of nog beter af ben dan de rijken van Bejar. Dat laatste zegt ze als ze me ziet lezen. Ik heb dat eens opgezocht van die rijken. Het waren textielbaronnen uit de provincie Salamanca. De textielindustrie is al lang ter ziele, alleen de uitdrukking leeft voort. Dus misschien heeft ze gelijk. Ben ik inderdaad beter af.
Vaak zegt ze dat ik mijn voordeur niet moet laten openstaan omdat ik gespuis dan gelegenheid geef. Gespuis zijn zigeuners volgens Veronica. Veronica is mijn buurvrouw, als je tenminste de tussenliggende drie lege schuren en vier moestuinen niet meetelt. Ik heb in het dorp nog nooit een zigeuner gezien, maar dat is volgens Veronica nou juist het punt. Dat je ze niet ziet.
“Maar ze roven en verkrachten waar je bij staat.” Veronica weet zulke dingen. Ze is blij dat ik er ben, zegt ze. Dan is haar huis niet langer het laatste in de straat. Dan pakken de zigeuners mij eerst, bedoelt ze. Happy is ook blij als ik er ben, maar niet vanwege de zigeuners.
Complottheorieën
Happy is Veronica’s man. Volgens Happy is iedereen tegen Happy. Behalve ik. Daarom deelt hij zijn complottheorieën graag met mij. Dan buigt hij zich naar voren en fluistert ze in mijn oor. Happy draagt altijd een mes als hij het dorp verlaat. In El Pueblo kent hij de vijand, maar de wereld erbuiten is verraderlijk.
Hij heet niet echt Happy, dat dacht ik alleen maar. Niet omdat hij zo vrolijk is, want hij lacht nooit. Maar omdat iedereen hem zo noemt. Zonder de ‘h’ natuurlijk want die vinden Spanjaarden stom. ‘Appy. Maar toen zei Veronica dat hij Epi heet van Epiphanio, wat openbaring betekent en ook wel beter bij hem past.
Ik denk dat Juana de Millenium-trilogie uit de stapel bij Marifé, de secretaresse van de burgemeester, heeft gevist. Daar liggen alle nieuwe boeken tot ze naar de bibliotheek worden gebracht.
Bureaucratische oorlog
Ik weet dat omdat ik al een decennium een bureaucratische oorlog met de secretaresse voer. Een kenmerk van een bureaucratische oorlog is dat het veel handelingen vergt. Daarom word ik met grote regelmaat op het gemeentehuis ontboden. Om een tweede achternaam te verstrekken bijvoorbeeld, zodat het systeem weer voor even verzadigd is.
“Doe maar Pérez”, had ik de laatste keer gezegd. Ik had ook García kunnen zeggen, maar zo heette de burgemeester al. “Hoezo, doe maar Pérez?”, had de secretaresse gevraagd. “Nederlanders hebben geen twee achternamen”, legde ik haar voor het elfde jaar uit. “Dat kan niet”, antwoordde de secretaresse. “Iedereen heeft twee achternamen.”
Carlos Zafón
“Nederlanders niet”, antwoordde ik terwijl ik de scheve stapel boeken monsterde. Niemand had zich sinds mijn vorige bezoek aan Carlos Ruiz Zafón gewaagd. Ook de nieuwe Javier Cercas lag er nog. Ik zou het graag lenen, maar dan heb ik een pasje nodig. En voor een pasje moet je je registreren. En voor een registratie heb je nou twee achternamen nodig.
“Ja Nederlanders”, zuchtte de secretaresse. “Maar we zijn hier niet in Nederland dus heb ik je tweede naam nodig. Je echte”, voegde ze eraan toe.
Ik deed of ik haar niet verstond. Dat is meestal ook zo. De secretaresse spreekt het dialect van Extremadura. Ooit was dat Spaans totdat iemand besloot dat het veel effectiever was om naar willekeur lettergrepen in te slikken en wat overbleef versneld uit te spreken.
Complot tegen buitenlanders
“Kun je niet wat langzamer spreken?”, vraag ik regelmatig. Dan schudt ze van nee. “Zo praat ik nu eenmaal”, zegt ze dan. Ik denk dat ze bedoelt dat ze dan ook niks hoeft te herhalen.
“Jammer dat je geen Engels spreekt, heeft mijn man onlangs tegen haar gezegd. “Ik spreek anders vloeiend Frans”, had ze snibbig geantwoord.
Sindsdien begroet mijn man haar met ‘Bonjour cherie’. Ik weet niet of het daaraan ligt, of aan burgemeester García. Die maakt zich denk ik zorgen dat hij, als burgmeester van een dorp met hoogbejaarde inwoners, straks achterblijft met twee Nederlanders met maar een achternaam.
In ieder geval heeft Marifé nu uiteindelijk Pérez op het formulier ingevuld.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Christina Gottardi | Unsplash