Hoe ver van de bewoonde wereld kun je wonen en waar voel je je thuis? Voor de jonge schapenboer Jóhannus is het eeuwenoude dorpje Trøllanes op de Faeröereilanden met zijn 15 inwoners meer dan genoeg. “Meer heb je als mens toch niet nodig?”
Trøllanes
Alsof het nog niet erg genoeg is dat je op het uiterste puntje van een eiland woont, in het midden van een oceaan, rijzen er uit zee ook nog eens twee bergkolossen op die het gehucht verder omsingelen.
Ik moet ineens denken aan de IJslandse thrillerserie Trapped. In het oosten van IJsland – op een uur vliegen van waar ik nu sta – sneeuwt een dorp aan de ferryhaven in. De passagiers van de ferry en de dorpelingen zijn tot elkaar veroordeeld na een ingenieus kat en muisspel waarbij steeds nieuwe doden vallen.
Moordzuchtig
Niet dat ik denk dat de twaalf inwoners van Trøllanes moordzuchtig zijn. En sneeuw komt hier volgens Jóhannus zelden voor. En die enkele keer dát het sneeuwt, moet de politie er aan te pas komen om een kwijtgeraakte sneeuwschuiver te lokaliseren.
Nee, het is de verlatenheid die me aan de serie doet denken. Tot 1985 was Trøllanes niet bereikbaar per weg. Wie hier wilde zijn, moest over de zompige heuvels of het water.
Het huis van Jóhannus, iets links buiten het dorp, spat bloedrood op uit de baai. De kleur van de familie Kallsgarð Joensen. Ook de schuur, met de karkassen en restjes verstorven vlees van de schapen, draagt deze kleur. De twee andere gezinnen in het dorp nemen genoegen met een sober grijs of bruin.
Kleur lijkt sowieso een dingetje voor Jóhannus. Terwijl mijn voeten wegzakken in drassig gras, dartelen schapen met fluorescerende roze billen voor ons uit. Een grapje van Johannus. Zo kan hij zijn dames vanuit huis in de gaten houden. Roze zie je van ver. Maar eigenlijk veranderen de schapen na het scheren voortdurend van kleur. Rood voor de oudjes, klaar voor de slacht. Groen voor de jonkies.
Faeröereilanden
We kijken naar beneden. Naar het dorp en het huis van Johannes. Naar het land van Maybe zoals de Faeröereilanden worden genoemd van vanwege het snel wisselende weer. Al is het weer helemaal niet zo slecht.
Trouwens, het weer is de reden dat we stilstaan. Want op de hoogte waarop we ons nu bevinden, komt de zon tussen 1 oktober en 12 maart niet over de heuvel. Dan blijft Trøllanes van zonlicht verstoken.
Als de winter vertrokken was
Precies op 12 maart valt het licht terug over de heuvel in het dorp. Uit een soort van beleefdheid werpt de zon haar stralen als eerste door het keukenraam van zijn opa’s huis. Jóhannus haalt zijn schouders op en lacht. “Mijn opa wist als eerste wanneer de winter weer vertrokken was. Mooi, niet?”
Toen we de naam van de schapenboer Jóhannus doorkregen, had ik daarbij een beeld. Al was het niet helemaal vastomlijnd, duidelijk was wel dat deze man, bereid om over zijn leven als schapenboer op de Faeröereilanden te vertellen, van middelbare leeftijd zou zijn.
Een buikje en een baard
Het beeld had een buikje en wellicht een wat groezelige baard. Een stevige vrouw en een paar kinderen. Ik had hem in gedachten een overall aangetrokken waarvan de pijpen weinig sexy in een paar laarzen staken.
Toen we een vrouw van middelbare leeftijd in Trøllanes naar Jóhannes vroegen, was het beeld gekanteld. Ze had geglimlacht: “Ach mijn kleinzoon. Jóhannus was een jongen van 22. De leeftijd van mijn zoon.
Een jongen die mij hoffelijk uit het zompige gras optrekt als ik weer eens wegzak of in een konijnenhol stap. Een jongen die een ferry verwijderd woont van de bewoonde wereld rond Klaksvik. Een jongen die een reeks fjorden en sombere tunnels moet trotseren, voor hij thuis is. Een jongen met een vriendin die misschien wel net als ik Trapped kijkt op Netflix.
Japanners en Noren
Die woont daar. In het rode huis”, had zijn oma gewezen. Het rode huis betimmerd met hout van lokale bomen, staat naast de school die er niet meer is. Het gebouw staat er nog wel. Daar doen nu de Japanners en de Noren een plas als ze in de zomer het eiland bezoeken.
Mikladalur
“Ze komen voor de vuurtoren”, zegt Jóhannus als we ons in zijn keuken hebben geïnstalleerd. “Hele veerboten vol. Afgelopen jaar heeft de kapitein geprobeerd ze te turven maar het waren er te veel. Weet je wat eigenaardig is?
Ze komen altijd voor de vuurtoren of voor de zeehondenvrouw in Mikladalur, het dorp hiervoor. Nooit voor alle twee. Alsof de reisgidsen altijd maar één van de twee bezienswaardigheden opnemen.”
Eiland Kalsoy
De woonkeuken kijkt uit op het water. Ergens tussen hier en IJsland bevindt zijn vader zich op een vissersboot. Een carrièreswitch op zijn vijftigste maakte dat hij de schapen inruilde voor kabeljauw. Het vochtige gras van Kalsoy voor het vocht van de zee. Zijn moeder volgde haar roeping als politicus in Klaksvik.
Nu de overige drie kinderen het ouderlijk huis hebben verlaten, bestiert Jóhannus het huishouden alleen. Maar Jóhannus krijg je niet gek. Die zit hier goed tussen zijn schapen en zijn eenden. “De natuur en de dieren zijn genoeg voor mij. Meer heb ik niet nodig.”
Muzikale Faeröereilanden
Hij schenkt koffie uit de grote thermos op tafel. Natuurlijk springt hij wel eens uit de band. En hij speelt drums met de oudjes uit de omliggende dorpen. Ze hebben hem gesmeekt een band te vormen.
Vrijwel iedereen op de Faeröereilanden is muzikaal. Nu hij als drummer meedoet, wanen de oudjes zich weer jonge rockgoden. Dat is wat voor hem de eilanden zijn: “een plek waar je ongeacht je leeftijd deel van de gemeenschap uitmaakt.”
Meer heeft een mens niet nodig
En dat is genoeg, meer heeft een mens niet nodig. Genoeg zijn de twaalf mensen met wie hij het dorp deelt. En vergis je niet: hij is een van de vijf twintigers hier. Genoeg zijn de 40 eenden. En genoeg zijn ook de 200 schapen.
Af en toe vang hij wat vogels op de rotsen om zijn menu aan te vullen. “Als je vraagt of ik rijk ben dan zeg ik: het is genoeg om van te leven.”
Svinoy en Fugloy
“Mijn opa, de vader van mijn vader, werkte nooit. Die had zeven schapen, een aardappelveld en wat rabarber. Af en toe ruilde hij met een visser om zijn menu te variëren. En hij had vossen voor het bont. Dat wisselde hij in voor voer voor de dieren.”
Hij schenkt nog maar eens een koffie in. For-y-ar. Zo heten de verzamelde eilanden waar zijn eiland Kalsoy deel van uitmaakt. Natuurlijk zijn er grappen oever die diverse eilanden. Over Svinoy bijvoorbeeld; het kleine eilandje rechts in de archipel daar zijn ze – dat weet iedereen – arm maar slim.
Ambulance uit Torshavn
“Dat klinkt niet erg slim”, zeg ik, “zeker als je hoort dat de mensen van Fugloy, het eiland er net boven, rijk en stom zijn”. Jóhannus lacht.
Als er een ongeluk gebeurt, komt de ambulance uit de hoofdstad Torshavn via de ferry. Een rit inclusief de ferry van anderhalf uur. Bij ernstige zaken bel je de helicopter. “Het komt niet veel voor. De mensen in de gemeenschappen kunnen veel zelf. We zijn op elkaar aangewezen.”
Politie uit Streymoy
Hij kan zich in al die jaren slechts één bezoek van de politie herinneren. Die van het hoofdeiland Streymoy naar Trøllanes moest komen. Ten tijde van het ongeluk met de sneeuwschuiver.
Het was een jaar dat de sneeuw was blijven liggen, vrij ongebruikelijk en dus was er een sneeuwschuiver gebeld. Die was met de ferry gekomen en daarna nooit meer gezien. De politie werd gebeld. Die vond de sneeuwschuiver in een uitsparing in de tunnel met de chauffeur diep in een roes.
De winkel in Klaksvik
“Kom we gaan naar buiten.” Hij schuift een sjekkie van het Hollandse merk Niemeyer Jacobs tussen zijn lippen. Alles wat hij nodig heeft, bestelt hij in de winkel in Klaksvik. Het assortiment pizza’s kent hij uit zijn hoofd. De supermarkt zorgt ervoor dat het met de eerstkomende ferry meegaat.
Als hij zou willen, kan hij zijn hele interieur samenstellen uit winkels op de Faeröereilanden zonder zijn huis te verlaten. Twee keer per week komt de vrachtwagen naar het dorp Trøllanes. Vol diervoeder, eten en wat de dorpelingen verder nog besteld hebben. De service is gratis. Het is een manier om de mensen op de eilanden te houden.
“Nog even en we zijn onafhankelijk van Denemarken. We wilden het wel, maar we hadden ook het geld nodig dat het land in ons steekt. Dat wordt steeds minder. Het toerisme komt op gang. Trouwens, Deens is een lelijke taal”, zegt hij wrokkig op de toon van de onderdrukte die tegen de machthebber ageert.
Buiten komen de eenden luid kwakend aangeschommeld. “Ze zijn te zwaar om te kunnen vliegen”, verklaart de jonge boer hun koddige pas. Het is tijd voor hun voer. Iets verder kijken de ganzen nauwlettend toe en wachten op de restjes.
Dorp in een vacuüm
Er is geen geluid. Geen wind, niet de zee. Het dorp in een vacuüm. Zo moet het zijn als je doof bent. Zoals vanmorgen toen we door een ambulance werden gepasseerd. Geen sirene, alleen die zwaailichten die ons er aan herinnerden dat er ergens een mens in nood was.
Dan gaan we naar de schapen. De rammen en de jonkies zijn binnen. De rammen om te voorkomen dat ze de ooien bevruchten want dan worden de kleintjes te vroeg geboren en dat is niet de bedoeling omdat het dan te koud is. Een van de rammen heeft een strikje op zijn rug.
Mooiste ram
“Nog van de wedstrijd van afgelopen weekend”, zegt Johannus. Toen hij meedeed met zijn mooiste ram die nu met zijn kop om een aai bedelt. Als de schapen gevoerd zijn, klimmen we de heuvel op die het dorp aan de oostkant insluit.
Vuurtoren Kallur
Achter die heuvel houdt de vuurtoren Kallur zich schuil. Een van de prachtigste uitzichten van de Faeröereilanden, beloven de boekjes. We ploeteren omhoog, over de kim. Af en toe schiet mijn voet weg in een natte geul.
De fotografe en Jóhannus gaan op kop. Jóhannus verhaalt over een man die hij afgelopen jaar heeft gered, de man was gevallen en had zijn been gebroken. De jonge boer had hem gevonden en de helicopter besteld.
Noorse zee
Ik besluit even op een steen te gaan zitten. Over de kim maakt de oceaan wel geluid. Als een trein die in de verte komt aangerold. Ik weet niet of het de Atlantische Oceaan is of de Noorse zee. Ergens in die zwarte plas water ontmoeten ze elkaar.
Van de klif achter me scheren witte vogels naar omlaag. Ze maken een vreemd geluid als dat van hijgende honden. Alsof ik door een meute jachthonden wordt gevolgd. In de berg voor me staan enorme zwarte afdrukken in het groen alsof een reus zijn hakken in het zand heeft gezet.
Gjógv
“Mis”, zal Jóhannus later zeggen. “Dit is waar de schapen zich schuren, de gaten worden in het voorjaar groter en groeien dan in de winter weer aan.”
Dan loop ik noordwaarts tot aan de vuurtoren. Gelegen op een landengte tussen twee wateren. Aan de westkant van het fjord ligt diep in de baai Gjógv, waar in de zomer het beroemde muzikale G-festival wordt gehouden. Ten oosten ligt Kunoy maar dat is in nevelen gehuld.
Uitbraak van de pest
Jóhannus strekt zijn armen uit in beide richtingen. De fjorden, de oceaan, de hijgende vogels op de klif. Dit is zijn wereld. Achthonderd jaar geleden kwamen de eerste mensen naar deze plek. Onduidelijk is waarom. Was het de uitbraak van de pest, waren ze op de vlucht, kwamen ze om te leven van de vele vogels?
Jóhannus kan zijn voorouder tot 500 jaar terug volgen. Hier in dit dorp. Een dorp dat nooit veel groter wordt, maar ook niet krimpt. “Kennelijk was het genoeg voor hen om hier te blijven.”
“Voor mij is dit in ieder geval genoeg.”
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Nicole Franken
Meer over de Faeröer Eilanden? Lees ook:
- De dames op de Faröereilanden
- De Faeroër Eilanden: 9 bijzondere weetjes voor als je gaat
- Tórshavn, tips van locals
De Faeröer eilanden praktisch:
- Je vliegt vlogen in 2 uur van Kopenhagen naar Vágar met Atlantic Airways
- Ik sliep in Hotel Foroyar