Er is iets raars. In de Bocskaistraat die me naar het centrum van Nyíregyháza voert, kom ik niemand tegen. Het is zaterdagavond. Geen fietser, niemand die een hond uitlaat. Herfstbladeren liggen in hoopjes in de straat verwaaid.
Alsof ik in gebombardeerd gebied verblijf waar gezichtsloze slachtoffers van een geheimzinnige ramp worden afgevoerd. Verderop, in het centrum, zie ik het eerste teken van leven. Een stelletje zit hand in hand op de bank voor de kerk.
Nyíregyháza
Ondanks het zachte weer hebben ze alle twee een muts op. Tussen de torens van de kerk van Nyíregyháza schijnt de maan, hangend aan een zwarte hemel. Als ik Gyorgi de volgende dag vraag waar de 120.000 inwoners van zijn stad zich op zaterdagavond verstoppen, kijkt hij me niet begrijpend aan.
“Hongaren zijn geen volk van uitgaan, als je dat bedoelt, alleen de jongeren gaan uit. “Wij hebben ook niet de gewoonte in een restaurant te eten,”, vult zijn collega Magda aan. Dat verklaart in ieder geval waarom het me zoveel moeite kostte een restaurant te vinden.
Muziekcentrum
Ruim een uur heb ik door de verlaten straten van het centrum gelopen. Eén keer stapte ik iets binnen wat op een restaurant leek. Het bleek een muziekcentrum te zijn waar een al oudere dame geconcentreerd aan een microfoon hing. Haar gezicht naar de verlaten straat alsof zij een publiek ontwaarde dat ik niet zag.
Ik vond uiteindelijk een restaurant en was de enige gast. Op het menu prijkten koude goulash, pannenkoeken met ganzenlever en aardbeiensoep. Ik vroeg me af of ze dat daadwerkelijk serveerden of dat iemand een rommeltje van de vertaling had gemaakt.
Aardbeiensoep
“Het eten wordt in Hongarije vaak lauw opgediend”, las ik in een gidsje, terwijl ik mijn mierzoete aardbeiensoep wegwerkte. “Ik vrees dat het eerder zo is dat onze obers niet zo snel zijn”, lacht Gyorgi als ik hem een dag later vraag of Hongaren inderdaad lauw eten.
Maar als ik later in de week in Nyíregyháza in een donker restaurant eet omdat de elektriciteit steeds uitvalt, vermoed ik andere redenen voor de hoeveelheid koude gerechten op het menu.
Hongaarse rijk
Magda en Gyorgi zijn beide leraar. Hij eind veertig, zij is een decennium ouder. Hun hele leven hebben ze in de noordoostelijke hoek van Hongarije gewoond, ingeklemd tussen Roemenië, de Oekraïne en Slowakije. Ooit lag hun stad in het hart van het Hongaarse rijk.
Na de Eerste Wereldoorlog verloor Hongarije echter 61 procent van haar grondgebied, waardoor ze nu in een uithoek van het land wonen. Beide zijn afstammelingen van de Tirpaks, Slowaakse boeren die zich in de 18e eeuw in dit deel van Hongarije vestigden. Ze willen me het platteland laten zien.
“Dat van die ambulances kan ik wel verklaren”, zegt Gyorgi, terwijl hij galant de deur van een Dacia openhoudt, een Roemeens merk waarvan destijds beweerd werd dat ieder ritje per definitie in het ziekenhuis eindigde omdat er altijd wel een onderdeel afviel.
“Zaterdagavond wordt er behoorlijk gedronken en loopt het aantal vechtpartijen en auto-ongelukken op. En dat je nauwelijks licht in de huizen ziet? Om geld te besparen zitten de meeste mensen in hun keuken aan de achterkant van het huis.” “Voor zover ze hun huis nog kunnen betalen, vult Magda aan.
Ultrarechtse partij Jobbik
“De Hongaren worstelen met het kapitalisme,” stelt Gyorgi als hij langzaam de stad uitrijdt. Op grote plakkaten langs de weg hangen verkiezingsaffiches van keurige gezinnen en vriendelijk kijkende dertigers. Het is reclame voor de ultra-rechtse partij Jobbik.
De dingen zijn altijd anders dan ze er uitzien, bedenk ik terwijl ik probeer beelden van eerdere reizen door Oost-Europa te onderdrukken. Ik vergelijk wat ik zie met wat ik al gezien heb. Mijn Russische filter is sowieso ongeschikt. Ik ken Rusland slechts weggestopt in hopen sneeuw.
Roemeense filter
Met bejaarden in bontjassen die bij -20 °C langs tafeltjes vol uien schuifelen. Van de roedels straathonden en mannen met flessen alcohol. Maar ik zie hier niets van dat alles. Ook de platinablonde en norse Oost-Europese bediening ontbreken.
Mijn Roemeense filter werkt beter. De huizen op het platteland hebben een vergelijkbare bouw. De wegen door de dorpen zijn breed maar nauwelijks een weg te noemen en de auto van Gyorgi hotst over de gaten en modderpoelen in het wegdek.
Hier en daar staart een oude vrouw in bloemetjesschort ons na. Vreemd is de overeenkomst niet want een deel van het huidige Roemenië, zoals Transsylvanië dat aan deze hoek grenst, hoorde vroeger bij Hongarije en herbergt een grote concentratie Hongaren.
Desondanks verklaart Gyorgi,“zijn Roemenen totaal anders. Ze zorgen slecht voor hun kinderen en slecht voor hun dieren.”
Oekraïne
Maar ook buurland Oekraïne komt er in de ogen van de twee Hongaren slecht vanaf . “Blonde vrouwen op hoge hakken. Je haalt ze er zo uit,” zegt Gyorgi. “Dat zijn de Oekraïners. Mensen die bij ons hun geld komen witwassen, crimineel, slecht gemanierd.
Net als de Russen.” Ze wijzen op grote huizen gebouwd in een wirwar van neoklassieke stijlen die over elkaar buitelen. Leeuwen van steen en bewakingscamera’s houden de wacht.
Roma
Verder uit de stad wordt het landschap armoediger. “In de jaren zeventig en tachtig hadden we het beter”, zegt Magda, waarbij ze gehoor geeft aan de algehele klacht van Oost-Europeanen. “Er was zekerheid, er was werk. Nu is iedereen arm. Er is veel meer te krijgen, maar niemand die het kan betalen.”
Wij rijden langs een groepje Roma, jonge meisjes die ons nakijken. Voor veel Hongaren zijn de zigeuners niets anders dan criminelen waar iets aan gedaan moet worden. Jobbik stelt in haar pamflet zelfs voor de zigeuners in aparte werkkampen onder te brengen. Wie zich weigert aan te passen blijft daar levenslang.
Communisme
“Onder het communisme waren zigeuners officieel gelijk”, zegt Gyorgi, “maar in de praktijk was dat niet waar. Zij waren ook toen de laagst geschoolden. Niemand wilde naast hun kinderen zitten omdat ze stonken, maar er was een verschil. Het waren mensen die een ambacht hadden en daarmee hun brood verdienden.
Tijdens het communisme toen er zogenaamd geen werkloosheid was, werkten ze vaak in de fabriek. Maar hier”, en hij wijst naar de lege vlakte, “zijn alle fabrieken gesloten. Toen het communisme omviel was er niets meer voor ze.
De recessie
De recessie deed de rest. De dorpen lopen leeg. Jongeren trekken naar West-Europa. Alleen de zigeuners blijven over. De oudere Hongaren die achterblijven zijn doodsbang voor ze.” We stoppen bij een oude Hongaarse boerderij.
Een witte lage woning met een rieten dak, een moestuintje en druivenstruiken voor de ingang. De ingang is verstopt achter een laken. In de tuin staat een traditionele houten toren waar vroeger graan en hooi werden opgeslagen, maar die nu als hok voor een woest blaffende hond dient.
Openluchtmuseum
“Dit huis werd gekocht door een Engelsman met een droom. Hij wilde er een openluchtmuseum van maken.” Gyorgi grinnikt bij de gedachte. Hij ging één keer naar huis en toen hij terugkwam was de boel leeggeroofd. Hij is terug naar Engeland gegaan en verhuurt het voor een habbekrats aan zigeuners.”
Een vrouw komt naar buiten. In haar hand een emmer waarmee ze verderop bij de pomp water moet halen. Ze verontschuldigt zich dat ze geen stromend water heeft en nodigt ons uit in het huis. We volgen haar achter haar roze verwassen joggingbroek naar binnen.
Daar schenkt ze ons tonic in plastic glaasjes. De boerderij heeft twee bewoonde kamers. Een met een houtkachel tegen een vochtige muur waarop water voor de was kookt. In de hoek er tegenover een badkuip op stenen.
Armoede
Ernaast een plastic gieter om de kuip te vullen. We drinken zwijgend in het gangetje waar de afwas staat te drogen in een rekje. Dan laat ze ons haar woon-slaapkamer zien. Een bed met verschillende verschoten spreien, gescheurde lakens en een stoel waar een pot aan ontbreekt. Aan de muur een foto uit een tijdschrift van een landschap.
Ik weet niet wat Gyorgi haar verteld heeft, maar ze praat tegen me en ik knik vriendelijk alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat ze mij haar armoede laat zien. Bij het afscheid knijpt ze even in mijn arm.
Zigeuners zijn bescheiden
“De zigeuners die ik ken, zijn bescheiden mensen,” zegt Gyorgi als we weer in de auto zitten. Omdat ze onderaan de maatschappelijke ladder staan, is hun armoede het schrijnendst. De overheid heeft van alles geprobeerd om ze naar school te krijgen, maar het lukt maar weinigen zich aan deze armoe te ontworstelen door scholing.
Op onze school hebben we twee zigeunerkinderen. Twee op de vijfhonderd. De meeste halen het einde van de lagere school niet eens.” Op de terugweg zie ik opnieuw affiches van Jobbik. De beweging voor een beter Hongarije.
Een beter Hongarije
Een beter Hongarije is er één zonder Joden en zigeuners. Verwacht wordt dat ze bij de verkiezingen in 2014 de grootste partij worden. Terug in mijn pension, wil ik het stof van de dag afspoelen. Als ik de douche instap hangt daar een paneel met diverse kranen voor massagemogelijkheden.
Ze doen het niet. Alleen uit de bovenste opening waarvan de kraan is afgebroken, spat het water met zo’n geweld in mijn oog dat ik me aan het douchegordijn moet vastgrijpen om niet om te vallen. Met douchegordijn en een stuk van het plafond beland ik op de grond.
Zin in seks
Als ik met veel moeite aan de nauwelijks Engels sprekende receptionist mijn destructieve daad heb opgebiecht, belooft ze iemand te sturen. Een paar uur later wordt er op mijn deur geklopt. In de overtuiging dat het de douchegordijnreparateur is, sta ik even later oog in oog met een Oekraïner die zich uitvoerig verontschuldigt voor het late tijdstip.
“Maar”, vraagt hij zich af, “heb jij soms ook zin in seks?” Als ik ontkennend antwoord ontsteekt hij in woede. “Fucking feminist!” scheldt hij tegen mijn dichtgegooide deur. In de verte hoor ik het niet aflatende geloei van de ambulances. Gyorgi had ongelijk. Ze loeien op zondag ook.
Tekst en beeld: Anneke de Bundel – Beeld: Shutterstock