We noemden ze de gnoompjes. Het waren er acht. Tenminste dat denk ik want de achtste spotte ik pas laat op de avond toen hij met kinderstoel en al werd buitengezet.
De Engelse gnoompjes van Bredene
Aangezien de badplaats zelf geen camping heeft, gingen we naar Bredene, vijf zanderige kilometers verderop. Van te voren had ik mij in de campings verdiept. Allemaal boden ze animatie, karaoke, springkussens en betoverende speeltuinen, voor als de zee ging vervelen. Via virtuele plattegronden liep ik kilometers langs stacaravans met vrolijk wuivende kabouters en bloemen in plastic terracotta. Wij kozen het kampeerverblijfpark. Dat klonk goed.
De mevrouw van het kampeerverblijfpark was heel vriendelijk en vond ook dat wij een goede keuze hadden gemaakt. “Want”, zo vertrouwde ze ons toe, “het is niet dat ik wat tegen die mensen heb, maar die andere campings zitten vol Walen.” Ze trok een vies gezicht. Hoewel wij geen idee hadden wat er mis was met Walen, knikten wij begrijpend.
Trekkerstentje
Het terrein voor de trekkerstentjes was een groenstrook tussen een caravan aan de ene kant en twee gigantische woonpaleizen op wielen aan de andere kant.
Een aantal kinderen in joggingpakjes reed schreeuwend rondjes op een fiets. Voor de caravan zat een meneer die ons vriendelijk toeknikte. “Goedemorgen”, zei ik, maar dat verstond hij blijkbaar niet, want hij antwoordde in het Frans. Op zijn auto zag ik een B, dus ik vermoedde dat de mevrouw van het kampeerverblijfpark even had zitten slapen waardoor wij nu met een Waal zaten opgescheept. Omdat niet duidelijk was welke problemen een Waal ons kon bezorgen, maakten we een praatje.
Woonpaleis
De Waal nam zijn sigaret uit zijn mond en keek ons treurig aan. Volgens de Waal was onze keuze helemaal niet zo gelukkig geweest. We hadden zelfs een ernstig probleem. Met zijn arm maakte hij een weids gebaar, dat zowel de schreeuwende kinderen als de woonpaleizen omvatte en spuugde het woord er toen uit: les Anglais! Engelsen. Die woonpaleizen waren dus de zee overgestoken.
Die Engelsen, vervolgde de buurman, hadden heel veel onopgevoede kinderen die heel veel lawaai produceerden. En dat was nog niet alles. Vannacht, toen de fatsoenlijke Waal al op één oor lag, hadden de Engelsen met hun dronken koppen geprobeerd hun auto in de hefboom te parkeren.
Supersoakers
Nu we wisten dat we van de Waal niets te duchten hadden, zetten we onze tent iets dichter bij zijn caravan op. Dat opzetten viel nog niet mee want we direct omsingeld door krijsende wezens met gigantische supersoakers die het op ons voorzien hadden. Ze hadden kleine lijfjes en lange benen en armen. Als ze liepen, deden ze dat op een waggelende manier. Ze waren ergens tussen de twee en de tien, maar omdat ze allemaal met een speen liepen, was het moeilijk te zeggen
Je kunt van de Engelsen veel zeggen maar er is geen volk dat zo goed een volks type kan neerzetten.
Denk Coronation Street en de Vlaamse en Hollandse bierbuiken gevangen in verwassen hemden, stellen niets voor. Deze mensen waren the real thing. Het waren een soort gnoompjes.
Ze waren veel te dik en angstaanjagend wit en spraken een taal die bijna dierlijk leek. Ze droegen voetbalshirts en met hun waterpistolen hielden ze ons permanent onder schot. Als we ze vroegen hun wapen op iets anders te richten, zeiden ze dingen als: Is only wo-u. Wij vertaalden dat als: het is maar water, maar wie weet declameerden ze wel Shakespeare of bedreigden ze ons met de dood. We hadden werkelijk geen idee.
Gnoompjes
Af en toe kwam er vrouwelijk gekrijs vanuit de caravan waar wij de moeder vermoedden, maar we zagen haar niet. “Go get yo fo-u”, klonk het dan. Mogelijk wisten de gnoompjes niet wie hun vader was, want ze maakten geen aanstalten om wie dan ook te gaan halen.
Die avond toen wij na een lange dag van strand en muziekoptredens in Oostende, het kampeerverblijfpark op fietsten, waren de gnoompjes nog altijd onvermoeibaar bezig iedereen van water te voorzien. In het woonpaleis ging een deur open en werd een gillend kind in een kinderstoel buiten gezet.
Elektrisch licht
Terwijl onze buren baadden in het elektrische licht, probeerden wij in het donker, met slechts wat kaarsen eten te maken. En toen, wellicht door het donker, konden we het zout niet vinden. Verschrikt keken we om ons heen. Aan wie konden we zout vragen? Bij de Waal was het donker. Die was vast naar de betoverende speeltuin, of aan het karaoken.
De enige die thuis waren, waren de gnoompjes. Zouden die wel zout hebben? Die kookten vast nooit. Laf als wij waren, stuurden wij een kind om bij de gnoompjes zout te vragen. Sneller dan verwacht kwam het kind heelhuids met een pak zout terug. Nog wonderlijker was dat toen we even later ook de kurkentrekker niet konden vinden en opnieuw langs het huilende kind en de waterspuwende gnoompjes moesten, er in een handomdraai een kurkentrekker geleverd werd.
Regen
De volgende morgen, werden we wakker van regen op de tent, veroorzaakt door een vrouwelijk gnoompje. Zeven gnomen hadden ons omsingeld en geïntimideerd aten wij ons natte ontbijt. Dan vertrekken ze plotseling luid gillend om nieuwe slachtoffers te maken. Aan het gevloek in het Frans te horen, hebben ze de Walen te pakken. Snel maakten wij van de gelegenheid gebruik om onze spullen in te pakken.
Als we worstelen met de tent die wordt opgezet door ‘m in de lucht te gooien, maar die helaas niet volgens hetzelfde procedé in de verpakking terug gaat, stopt er een enorme Bentley voor de tent.
Eruit komt een grote man, een soort supergnoom. Dat moest fo-u zijn. “Let me help you” zegt hij vriendelijk. Hij legt zijn waterpistool neer en in een handomdraai zit de tent in de verpakking. “Ik hoop dat jullie geen last van de kinderen hadden, ze houden nu eenmaal van waterpistolen.” Stoer halen we onze schouders op: ”Na, is only wo-u.”
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Nicole Franken
Meer Oostende? Lees ook: