De conciërge van de Gran Via

Hij was somber wakker geworden. De transistorradio in de keuken had krakend en sputterend een update van het aantal doden in Parijs gegeven. Hij luisterde gelaten naar de stem van de verslaggever. De stem sprak over aanslagen, geweld, bloed en dat het oorlog was.

In zijn slaapkamer was het ijskoud. Koud als het mortuarium waar de Franse doden lagen. Hij dacht even aan de stad waar hij zeventig jaar geleden geboren was. Een stad, die net als Parijs, geleden had onder het geweld van mensen die meenden dat alleen zij de waarheid kenden. En die hun waarheid met geweld opdrongen.

Franco-aanhangers

In zijn stad waren het de Franco-aanhangers geweest die Valencia hadden bestookt met bombardementen. Vanaf het land, vanuit zee en de lucht waren ze aangevallen. Toen de stad zich in 1939 had overgegeven aan de man die het land tot in de jaren ’70 zou regeren, was zijn vader al doodgemarteld. Zijn moeder, een jonge weduwe met vier kleine kinderen, bleef achter in de portierswoning waar hij nu woonde.

Moeizaam sloeg hij een been over de rand van het bed. De muren draaiden, dus wachtte hij en focuste zich op zijn zwarte sokken. Sokken waarvan hij de avond daarvoor niet de moeite had genomen ze uit te trekken. Kilte trok op uit de granieten vloer en nestelde zich in zijn botten.

Hij had slecht geslapen. Sinds zijn pensioen in zicht kwam, was hij voortdurend bekaf. Afgemat. “Je maakt je zorgen om niks”, had Antonia hem gezegd. “Je zult zien dat het snel went.” Maar zijn vrouw had dan ook geen weet van de vrouw op de vierde etage.

Zwart

Toen de duizelingen wegebden, liep hij naar de badkamer en waste zijn  gezicht.  Ergens boven zich hoorde hij hoe een wc werd doorgetrokken.

Hij liep op zijn sokken de slaapkamer weer in en greep naar het zwarte pak op de stoel naast zijn bed en kleedde zich aan. In de keuken wachtten zijn glimmend gepoetste schoenen netjes op een krant. Even wierp hij een blik op zichzelf in de spiegel van de kledingkast. “Zwart”, dacht hij grimmig.

Wie ooit zwart had bedacht als kleur voor de dood, had een verstandige keuze gemaakt. De dood onttrekt alle kleur aan het leven, wist hij uit ervaring.

Conciërge van de Gran Via

Hij liep door het keukentje waar Antonia net koffie inschonk en deed de voordeur van hun smalle appartement open. Voorbij de lift lag de brede marmeren entree van Gran Via 153. Meer dan vijftig jaar had hij vanuit hun portierswoning die entree in de gaten gehouden.

Hij had pakjes aangenomen, katten van eten voorzien. Hij had een oogje dicht geknepen als de arts op nummer zeventien weer met de assistente een weekendje doorwerkte. Hij had de hitte geweerd door deuren tegen elkaar open te zetten, hij had natte paraplu’s uitgeschud en talloze keren de lift besteld.

Hij wist hoe de gladde koperen stangen van de lift en het trappenhuis aanvoelden. Hij had ze immers een halve eeuw lang gepoetst. En hij had geleerd hoe hij zonder te knoeien soep kon brengen naar bewoners die ziek waren.

Straten van Valencia

Hij beheerde alle sleutels en slechts éénmaal – toen er een brandalarm afging- was hij een woning zonder toestemming binnen gegaan. Hij zette de glazen deur van het gebouw op een kier. Buiten in de straten van Valencia was het nog stil. Straks zou het verkeer op gang komen als de mensen zich richting het strand of de stad begaven.

En ook de bewoners van de twintig woningen in het gebouw lieten zich nog niet zien. Terug in de keuken heeft zijn vrouw de radio op een lokaal station gezet. Spaanse muziek vult het keukentje. “Er is al genoeg ellende”, antwoordt Antonia als hij vragend een wenkbrauw optrekt. 

Hij neemt voorzichtige slokjes van zijn koffie terwijl hij de buitendeur in de gaten houdt. “De laatste der Mohikanen had de vrouw van de tiende etage lachend gezegd, toen ze vernam dat hij volgende maand zou vertrekken. 

Laatste der Mohikanen

Vijftig jaar had hij hier als conciërge gewoond. In de portierswoning onderaan de trap. Na komende maand zou het gebouw aan de Gran Via niet langer over een conciërge beschikken. Met zijn vertrek werd een tijdperk afgesloten. Zijn vader was hier portier geweest, en hijzelf had als oudste weer zijn alleenstaande moeder opgevolgd, toen de kanker haar opvrat.

Toen hij met Antonia trouwde was zij bij hem ingetrokken. En weer later hadden ze hun twee kinderen Carlos en Ana hier grootgebracht. 

Ja, hij kende ze allemaal, alle inwoners van de tien verdiepingen tellende flat; Doña Amparo, in de 80, die al haar hele leven hier woonde en al een halve eeuw als weduwe. De vrouw op de tweede met haar winkelverslaving voor wie hij dagelijks pakjes aanneemt. De luidruchtige Engelse van de zesde etage en de stille Marokkaanse van de achtste. En de vrouw van de vierde die zo hopeloos veel op haar vroeg gestorven moeder leek. 

Bekend

Antonia had ooit eens opgemerkt dat de jonge vrouw haar bekend voorkwam. Het was hem koud om het hart geworden. “Hoe bedoel je?”, had hij gestameld. “Natuurlijk lijkt ze op haar moeder.” Antonia had hem een fractie van een seconde aangekeken en geantwoord: “Ik geloof niet dat ik dat bedoel.” Ze was er goddank nooit meer op terug gekomen.

Tijdens de laatste bewonersvergadering was besloten dat er niet langer geld opzij werd gezet voor een conciërge. “Het is niet meer van deze tijd”, hadden de bewoners geoordeeld. “En sinds de crisis kunnen we het geld goed voor andere dingen gebruiken”, had de jonge vrouw van de vierde verontschuldigend aangevoerd waarbij ze even de felblauwe ogen van haar moeder op hem had laten rusten.

Hij had zich zwijgzaam uit de voeten gemaakt. Als een gewond dier had hij zich teruggetrokken in de portierswoning. “Wat had je dan verwacht?”, had Antonia gevraagd. “Dat ze zien hoe jij voortdurend voor ze klaarstaat? Lang voordat ze zelf weten wat ze nodig hebben? Wees blij dat ze geen nieuwe conciërge inhuren. Dat zou de nagel aan je doodskist zijn geweest.”

Terwijl het verkeer op de Gran Via langzaam op gang komt, kijkt Antonia hem onderzoekend aan. “Juan Carlos, wordt het niet eens tijd dat je Maria van de vierde vertelt dat ze jarenlang aan het salaris van haar onbekende vader heeft meebetaald?” 

Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Yunming Wang

Dit verhaal schreef ik naar aanleiding van een verblijf in Valencia op een prachtige plek aan de Gran Via, waar een bewoner me het verhaal van de conciërge vertelde. Het verblijf was ten tijden van de aanslag op het Bataclantheater in Parijs.

Meer Spaanse verhalen? Lees ook:

Meer over Valencia? Lees ook:

Share at:

4 reacties op “De conciërge van de Gran Via

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Omdat je van verhalen houdt…

Omdat je wel wil lezen, maar niet steeds wil kijken of er al een nieuw verhaal is. Laat je e-mail achter en je krijgt een nieuw verhaal gewoon in je brievenbus.