Hij is twaalf. En nog niet zo lang in Nederland. Zijn ouders lieten hem uit China overkomen toen zijn oma overleed. Hij moet erg wennen aan Nederland. Aan de taal en aan zijn eigen ouders.
Die morgen zijn ze gezamenlijk vertrokken. Zijn vader, zijn moeder en hijzelf. Vanaf hun huis naar het station. Eerlijk gezegd weet hij niet waar ze heen gaan. Hij denkt iets met zaken.
Kind kwijtraken
Hij stapt in de overvolle trein die zijn vader hem aanwijst. Eenmaal binnen ziet hij zijn ouders niet volgen. Hij voelt paniek opkomen en slaagt erin terug op het perron te springen. Maar ook daar ontbreekt van zijn ouders ieder spoor.
In de jaren erna heb ik me regelmatig afgevraagd of hem dezelfde verlamming overviel als toen ik ons vierjarig dochtertje kwijtraakte, midden in Pamplona. Op klaarlichte dag. Het ene moment hangt ze nog aan mijn been voor het cafe waar we iets drinken, het volgende moment is ze van de aardbodem verdwenen.
Alle clichés zijn waar: Hoe het zweet je uitbreekt, hoe je niet meer kunt denken. Hoe de wanhoop toeslaat want hoe moet je iemand in godsnaam terugvinden in een stad waar niemand haar taal spreekt?
No-go
Maar ieder keer als ik het onderwerp te berde bracht, hief hij afwerend zijn handen op. Die dag van het station is een no–go. Desondanks bleef ik voorzichtig aandringen. Had hij enig idee wat zijn ouders van plan waren geweest? Waarom zo ingewikkeld? Waren ze illegaal? Hoopten ze dat hij op die manier een verblijfsvergunning zou krijgen?
“Ik weet het echt niet”, zei hij dan en ontsnapte naar de keuken waar hij theatraal vroeg: “En mag ik dan nu een boterham met pindakaas?” Veelzeggender kon het niet. Had ik hem niet zelf geleerd dat je niet met volle mond hoorde te praten?
Was het daar, op dat grote station dat hij besefte dat dit niet slechts een ongelukkige samenloop van omstandigheden was? Zo een waarover je later aan tafel opgelucht zou lachen. Een voetnoot in de familiegeschiedenis.
Kwijt
Zoals bij onze dochter: “Mam vertel nog eens van toen je me kwijt was in Spanje. Over hoe je me uiteindelijk aantrof in het portiek aan de overkant. En dat ik me woedend op de grond liet vallen, omdat ik een poes wilde aaien die zich niet liet vangen.”
Hij was teruggegaan naar het huis. Daar was hij blijven wachten. Wat kon hij anders? Hij sprak de taal niet, kende niemand. Maar zijn ouders kwamen niet. Het was een buurvrouw die zich tenslotte over hem had ontfermd en de politie waarschuwde.
Ik at een boterham toen de telefoon ging. Een met pindakaas. Ik eet nooit pindakaas, maar omdat ik nog geen boodschappen had gedaan, stilde ik de trek met de enige kaas in huis die mijn 14-jarige pleegzoon wel lust. Het plakte aan mijn tanden toen ik opnam. Later zal ik me de smaak van pindakaas herinneren als de smaak van klevend verdriet.
Verdrietig
“Mam”, hoor ik de stem van mijn dochter, “vanmorgen in de bus naar school heeft Saiwan me iets verteld dat je denk ik moet weten. Hij gaat je iets verdrietigs vertellen.”
“Iets verdrietigs?” Mijn lieve slungelige pleegzoon? Met zijn veel te lange armen die een voorsprong lijken te hebben genomen op de rest van zijn lijf, met die lange lok die zijn ogen bedekt waardoor hij altijd weer zijn hoofd zijwaarts moet schudden. De jongen die op een donkere herfstavond, ruim een jaar geleden, bij ons werd afgezet?
Anders dan bij biologische kinderen, wordt de komst van een pleegkind niet aangekondigd door weeën, maar door een voogd. Iemand van de kinderbescherming die het kind bij je afzet. Vaak volgt er bij een crisisplaatsing nog wat snelle informatie in telegramstijl: ‘gevonden in Rotterdam, ouders kwijt, spreekt geen Nederlands.’ En dan verdwijnt de voogd en staat het kind eenzaam in je huiskamer.
Gedumpt
In dit geval een verlegen kind in een te groot lichaam. Gedumpt door zijn ouders in een wildvreemd land. Ik kon me geen voorstelling maken van de diepte van zijn wanhoop.
Onze 15-jarige dochter had zich over hem ontfermd. Onze ervaringsdeskundige bij uitstek. Door mensenhandel was ze op 12-jarige leeftijd in Nederland beland en had ze uiteindelijk haar weg in een nieuw gezin en een nieuwe cultuur moeten vinden.
Die eerste nacht had ik Saiwan samen met haar naar zijn kamer gebracht. Ik had hem willen knuffelen, omdat er geen woorden waren om hem te troosten. Zelfs niet als we dezelfde taal hadden gesproken. Maar ik durfde niet. Bang dat hij mijn intimiteit ongepast zou vinden.
Bibberend
Later op de avond was ik nog eens gaan kijken. Hij had bibberend op bed gelegen. Pas toen zag ik dat hij niet onder het dekbed lag, maar er op. Mogelijk had hij het dekbed voor matras aangezien. Voorzichtig had ik het dekbed over hem heen gelegd en een kus op zijn voorhoofd geplant. We hadden allebei onhandig gelachen.
Hij noemde me mama. Dat deden de andere kinderen immers ook. Ik had hem gezegd dat mijn voornaam ok was, maar hij hield hardnekkig aan mama vast.
Beetje bij beetje kroop hij uit zijn schulp. Hij vond het fijn om te koken, vond het nog fijner om mij voor de gek te houden, waarbij hij dan hard lachte om vervolgens beschaamd een hand voor zijn mond te slaan. Ik verbaasde me er iedere keer weer over hoe veerkrachtig de kinderen waren die bij ons woonden.
Ergens anders wonen
En nu ging hij me iets verdrietigs vertellen?
“Hij wil ergens anders wonen”,, zegt mijn dochter alsof ze mijn gedachten kon raden. “WAT? “Ja iets met zijn voogd en een brief. Helemaal snappen doe ik het niet.”
Als Saiwan die middag uit school komt, vraag ik hem bij me aan tafel te komen zitten. Hij kijkt me niet aan. Zijn blik is gericht op de keuken. “Wilde je me iets vertellen?”, vraag ik. Hij knikt van nee, maar dan schiet het er uit.
Voogd en verblijfsvergunning
Iets met voogd en verblijfsvergunning en houden van en nee mama. Ik kan er geen touw aan vastknopen. Hoewel Saiwan in een jaar veel Nederlands heeft geleerd is het te rudimentair om complexe zaken uit te leggen.
Ik bel zijn voogd en dan wordt het langzaam duidelijk. Saiwan heeft te horen gekregen dat de kans dat hij in Nederland mag blijven nihil is. En als hij toch niet in Nederland mag blijven, heeft het ook geen zin om bij ons te blijven. Dan ging hij alleen maar meer van ons houden. Dat verdriet kon hij niet nog een keer opbrengen. Dus heeft hij zijn voogd gebeld en om overplaatsing naar een woongroep gevraagd.
“Ik wil graag dat je blijft”, zeg ik, en probeer niet te huilen. Maar hij schudt zijn hoofd en huilt voor het eerst in een jaar met grote uithalen. “Nee mama, niet weer.” “Misschien valt het mee en sturen ze je niet terug”, opper ik. “We zullen ons uiterste best voor je doen.”
Beslissing
Maar aan zijn blik zie ik dat zijn beslissing is genomen.
Een week later vertrekt hij naar een stad in de buurt. Een kleine jongen in een te groot lichaam.
Naschrift: Saiwan is uiteindelijk niet uitgezet en kreeg twee jaar later een verblijfsvergunning. Ik heb hem nog een keer gezien
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Morgan Basham |Unsplash
Dit verhaal verscheen in eerder Fabulous Mama