Polen leek in niets op Polen. De futuristische autobaan die van Krakau naar de Oekraïne voert, vrat zich een weg door een pittoresk landschap. Af en toe, als de ergonomisch gestroomlijnde geluidswallen een opening lieten, ving ik een glimp op van lieflijk gestuukte boerderijtjes op glooiende heuvels. Beelden uit Oostenrijk of Noord-Italië.
Een flard Slowakije
Of eigenlijk, een verzameling beelden: een flard Slowakije van een buurvrouw die haar laatste koe naar de slacht bracht, een flintertje wanhopig Roemenië achter een vervuild raam, een stukje Bosnië in een besneeuwd mijnenveld.
De beelden werden aaneengeregen door een lint van sporadische ontmoetingen met Polen in Nederland: Een hardwerkende vrouw, grauw gezicht, kapot geblondeerd haar. Een sombere werkman, die vakwerk afleverde op de momenten dat hij niet dronken was. Een melancholisch gestemde kerel die met tranen in zijn ogen over de Poolse heimat sprak alvorens naar zijn tijdelijke onderkomen te waggelen.
Het land ligt er ordentelijk bij
Maar dit was niet het landschap van de geblondeerde vrouwen en de sombere mannen. Dit was een strak vormgegeven land. Schoon, opgeruimd, netjes. “Het land ligt er ordentelijk bij”, zou Nomad beamen als ze niet net een mueslireep in haar mond had gestoken. Het was een land zoals de fotografe het graag zag: Degelijk, zonder poespas.
Honderdnegentig wees de kilometerteller aan. Ik zei niets en keek naar het voortdenderende Polen. Althans, het zuidelijk deel daarvan. De Tatra, het kleinste hooggebergte van Europa, lag rechts van ons. Verderop, richting de Oekraïne, begonnen de Karpaten.
Lviv
“Ik begrijp het niet”, zei ik na een poos. “De wegen zien er beter uit dan bij ons, de huizen zijn prachtig onderhouden. Honderdvijftigduizend Polen hebben hun heil gezocht in Nederland. Waarom?” Nomad haalde haar schouders op en beet nog een stuk reep af. “He-i-wa-u-i”, murmelde ze filosofisch met een mond vol noten.
We volgden de borden richting Tarnow. De handelsstad die ooit de verbinding tussen Krakau en Lviv vormde. Lviv, ook wel bekend als Lwów of Lemberg was tot 1945 het centrum van het Poolse academische leven geweest. Nu lag het achter de Oekraïense grens. Voorbij de sigarettenverkoopstertjes met hun opzichtige lipstick. Voorbij de files met gedeukte auto’s vol armoede.
Hotel Koral
Net toen ik me er bij neerlegde dat mijn Polen niet bestond, hield Polen op zichzelf te zijn. Het moment viel samen met onze aankomst in hotel Koral. Let wel, er is niets mis met hotel Koral: Het ligt net buiten Krakau, ideaal voor wie ’s nachts landt en op doorreis is.
Het ligt op een steenworp afstand van de Wielicka zoutmijn voor wie niet op doorreis is maar dolgraag Polens beroemde zoon Copernicus – uitgehakt in zout – wil zien.
Het hotel heeft een indrukwekkende wenteltrap met een golvende rode loper en badkamers vol geborduurde handdoeken. Het biedt een trouwzaal met gratis bruidstaart en een eetzaal vol politieagenten bij het ontbijt.
In bed met Nomad
Alleen moest ik wel bij Nomad in bed. De veiligheidsman van hotel Koral wist het zeker. Tegenover de twee reserveringen die ik ophield, deed hij een tegenbod door één sleutel van één kamer op te houden.
Hij sprak alleen Pools en schudde steevast bij alles nee. “Het was laat en hij wilde ook wel eens naar bed”, gebaarde hij.
Dus installeerden we ons even later in wat ze ook in Polen niet met goed fatsoen een tweepersoonsbed konden noemen. “Misschien moeten we even terug naar beneden en zeggen dat we net getrouwd zijn”, zei de fotografe met een blik op de reclame van het hotel: ‘Hotel Koral biedt de bruid en de bruidegom twee kamers aan.
’Nachtelijke bijstand
“Als je toch loopt, vraag dan ook meteen even naar hun nachtelijke bijstand”, antwoordde ik terwijl ik de rest van de tekst voorlas: ‘Voor uw gemak bieden wij u tijdens de bruidsnacht alle noodzakelijke bijstand en onze jarenlange ervaring.”
“Er zijn ook lichtpuntjes”, meende de fotografe. “We hebben een föhn boven het toilet. Toch een fijne tijdsbesparing je haar drogen terwijl je zit te poepen.”
Franz Jozef
De eigenaar van hotel Koral wachtte ons de volgende morgen onderaan de wenteltrap op. Het was een mooie man met fluweelzachte ogen. Hij boog even lichtjes. In een ander land, in een ander tijdperk, zou hij beslist Franz Jozef hebben geheten en witte handschoenen hebben gedragen.
Toen ik Franz Jozef vroeg waarom wij samen slechts één kamer hadden mogen gebruiken, greep hij met twee handen naar zijn hart en keek ons sprakeloos aan. “Een kamer?”, wist hij tot slot uit te brengen. “Waarom? Ik heb er twee voor u klaar gemaakt. Waarom heeft u die niet gebruikt?” “Dat wilden we wel, maar we kregen geen sleutel”, antwoordde ik.
Rode loper
Even dacht ik dat hij ging huilen. “Eén kamer?”, herhaalde hij, terwijl hij met een zakdoek uit zijn pochet zijn voorhoofd afveegde. “Kom!” Galant pakte hij me bij de elleboog. Voor ik het wist schreden Frans Jozef en ik over de golvende rode loper naar kamer 17.
Met een zwaai gooide hij de deur open. De kamer was prachtig, uitgevoerd in glanzend hout, voorzien van een fraai ligbad. “Ik begrijp niet waarom u hier niet wilde slapen”, herhaalde eigenaar. “Ik wilde dat wel…”, begon ik maar hij kapte me af en voerde me mee terug de trap af.
Tarnow
Weer beneden nam hij achter de receptie plaats. Zijn hoofd in zijn handen. Buiten raasde het verkeer over de supersonische snelweg richting Tarnow. Ons volgende doel. Toen keek hij op, pakte de rekening en scheurde die voor mijn ogen in tweeën. “Nou ja, dat hoeft nou ook weer niet”, protesteerde ik. Maar Franz Jozef hield afwerend zijn hand op. “Niets”, zei hij overmand door emotie. “U betaalt niets.
“Ik zal u zeggen hoe wij Polen in elkaar steken. Als u onze kamers niet goed genoeg vindt, dan betaalt u eenvoudigweg niets.” Toen liet hij zich weer zakken en staarde zwijgend naar buiten.
Polen
Daar buiten voegden wij even later opnieuw in op de snelweg richting Tarnow in een Polen dat verdacht veel op Polen leek.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Flos Vingerhoets
Dit verhaal vormt deel 1 van een vierluik over Polen. De verhalen vormen samen een reportage maar zijn ook los te lezen.