Jan Baptist is twintig als hij eind september 1915 omkomt. Niet ver van het IJzerfront in Oostkerke. Slechts 45 kilometer van de plaats waar hij ter wereld kwam. De Eerste Wereldoorlog is zojuist haar tweede jaar ingegaan. Waaraan hij overleed, anders dan de gevolgen van een gruwelijke oorlog, is onbekend.
Het regent en dat hoort bij Ieper en het drama van de Eerste Wereldoorlog. Slagregens geselen de gotische Lakenhallen op het marktplein. Diezelfde Lakenhallen en diezelfde markt die na de oorlog in oude stijl herbouwd werden. Er was immers van Ieper niets meer over. Wolken drijven jachtig voorbij. En dat is goed. Een oorlog herdenken in de zon is wreed. Alsof het stiekem toch nog goed kwam. Bottenkou is beter.
Voor ik de stad binnenrijd stop ik op het White House Cemetery, St. Jean-les-Ypres. Het is één van de ruim 150 gapende wonden van de Grote Oorlog in het landschap van West-Vlaanderen. De witte schoongeboende grafzerken zijn de laatste getuigen van de bloederige loopgravenoorlog. In de verte hijskranen, twee paarden – een wit en een bruin – die over de afscheiding naar de graven staren. Klaprozen, symbool van deze oorlog, bloeien hun uitbundige rood tussen het smetteloze wit.
In Vlaanderens velden
In het jaar dat Jan Baptist stierf schreef de Canadees John McCrae, die evenmin de oorlog overleefde, een gedicht over die klaprozen: In Flanders Fields. De titel zou later de naam van het oorlogsmuseum in Ieper worden.
“In Vlaanderens velden bloeien de klaprozen
Tussen de kruisen, rij aan rij
die onze plek aangeven; en in de lucht
vliegen leeuweriken, nog steeds dapper zingend
zelden gehoord te midden van het kanongebulder
aan de grond.
Wij zijn de doden. Enkele dagen geleden
leefden we nog, voelden de dageraad, zagen de zon ondergaan
beminden en werden bemind en nu liggen we
in Vlaanderens velden.
Neem ons gevecht met de vijand weer op:
Tot u gooien wij, met falende hand
de toorts; aan u om haar hoog te houden
Als gij breekt met ons die sterven
zullen wij niet slapen, ook al bloeien de klaprozen
in Vlaanderens velden.”
Wat hebben wij eigenlijk met die Eerste Wereldoorlog? Ik vraag het me af in de auto op weg van Nederland naar Ieper. Voor Nederlanders is het een oorlog van lang geleden. Een oorlog die niet in het collectief bewustzijn is opgeslagen zoals de Tweede, waarin iedere vader of opa een heroïsche daad van verzet zou hebben verricht. Nederland was neutraal. Volstond met Belgische vluchtelingen op te vangen en, nogal wonderlijk voor een neutraal land, de oorlogszuchtige Duitse keizer Wilhelm asiel te verlenen.
Schlieffenplan
Maar in België, dat de Duitse troepen onder de voet liepen als onderdeel van het Schlieffenplan om Parijs te bereiken, is die oorlog alom aanwezig.
Een oorlog waarin mannen nog mannen waren en zingend afmarcheerden naar het front. Doen wat je gezegd werd, al verstond je de Franstalige officieren niet. Wie later, bevangen door shellshock, of getroffen door het inzicht dat de oorlog weinig louterend voor de ziel was, besloot het af te trappen, wachtte alsnog de dood. Uitgevoerd tijdens het ochtendgloren aan de executiepaal, zoals die nog altijd te zien is in Poperinge. In de dodencel etsten de wanhopigen hun laatste gedachten in de muur. Oorlog was niet voor lafaards. Zoveel was duidelijk.
De wereld hangt van toevalligheden aan elkaar. En dat geldt voor de Eerste Wereldoorlog in het bijzonder. Zo was er een jongen: Gavrilo Princip geheten. Een jongen, zo oud als Jan Baptist, die in Sarajevo het plan opvat de Oostenrijks-Hongaarse kroonprins en diens vrouw dood te schieten tijdens een staatsbezoek. Dat de moord lukt mag een bizar wonder heten want de aanslag, evenals het voorkomen ervan hing, van onbenulligheden aan elkaar.
Eerste Wereldoorlog
Die moord is de openingszet voor wat enkele weken later uitmondt in de Eerste Wereldoorlog en de dood van Jan Baptist, een Belgische jongen 1800 kilometer verderop, die er nog geen weet van heeft dat zijn dagen – net als die van miljoenen andere jongens – zijn geteld.
In het In Flanders Field Museum, gevestigd in de Lakenhallen, krijg ik een armband in de vorm van een klaproos en dwaal uren door vier jaar vernietiging, dood en verderf.
Ik luister naar de verhalen van de Engelse Gregg Nottle, De Belgische Karel Lauwers, de Franse Maurice Laurentin en de Duitse Kurt Zemisch die tijdens de kerstnacht 1914 vanuit de loopgraven samen Stille Nacht zingen en cadeaus uitwisselen.
Enkele dagen later pakken ze de wapens weer op om op elkaar te schieten. Zo ziet waanzin er uit.
Vlak voor ik naar buiten loop, hou ik mijn klaproosarmband langs een signaal. De computer geeft aan hoeveel mensen met mijn familienaam zijn gesneuveld. Voorwaarde is wel dat ik bij de entree mijn naam heb in gevoerd. Eén naam verschijnt op het scherm: Jan Baptist Alphonse de Bundel. Ik kijk er verbaasd naar. Er is in die verdomde oorlog een De Bundel gesneuveld. Dat maakt het persoonlijk.
Adinkerke
Verdomme! Waarom geeft het museum die namen niet direct bij de entree vrij? Dan had ik samen met Jan Baptist door die oorlog kunnen lopen. Dan had ik stil gestaan bij de verhalen van de vluchtelingen die van Oostende naar Adinkerke vluchtten, en verder, in de hoop Engeland te bereiken. Dan had ik hem gevraagd waarom hij niet gevlucht was, in plaats van dood in Adinkerke te liggen.
Jan Baptist Alphonse de Bundel.
Ik pak mijn pen en schrijf mijn naam onder de zijne.
An Albertine Alfonsine de Bundel.
Waar was Jan Baptist kerst 1914 toen de jongens samen zongen? Vierde hij kerst in een door ratten vergeven loopgraaf? Of was hij thuis, er van overtuigd dat de oorlog nu toch zeker niet lang meer ging duren?
Zodra ik buiten sta, stuur ik mijn vader een mail. Hadden wij een Jan Baptist in de familie? Mijn vader verwijst me naar mijn nonkel die de stamboom beheert. Ik rijd naar Poperinge naar het Talbot House, waar de opgejaagde Britse soldaten zonder onderscheid van rang tot rust konden komen. Waar zou Jan Baptist tot rust zijn gekomen? Zou hij net als de soldaten hier een boek in de tuin hebben gelezen? Heeft hij net als de vele Britten in dit huis gewanhoopt en zich in een nog niet verrot geschoten kerk tot god gericht?
Hospitaal Cabour
Ik lees dat soldaten die in Adinkerke begraven liggen, veelal afkomstig zijn van het hospitaal Cabour. Opgericht in het begin van 1915 werden hier tot aan 1917 duizenden militairen behandeld aan de restanten van kapot geschoten of ontplofte lichaamsdelen. Ik probeer niet te denken aan amputaties, uitgevoerd onder primitieve omstandigheden op met alcohol volgegoten jongens.
Ik stuur het kenniscentrum van het museum een mail met een verzoek om meer informatie over Jan Baptiste. Dan loop ik naar de executieplaats en de dodencel voor van lafheid beschuldigde soldaten. Erwin Mortier schreef over de angst en waanzin van die laatste nacht. Met een wit papier op hun borst gespeld wachtte de terdoodveroordeelde, tot de jongens uit zijn bataljon het vuur op hem openden. “Mik niet op mij jongens, mik op het witte linnen op min borst,” dichtte Mortier in de tekst die naast de executiepaal is opgenomen.
Er komt er een mail binnen. De broer van mijn overgrootvader Frederik heette Jan Baptist. Er wordt nog gezocht naar een geboortedatum. Ik merk hoe ik mijn adem inhoud.
Last Post
’s Avonds, terug in Ieper ga ik naar de Last Post, het eresaluut dat al sinds 1928 iedere avond onder de Menenpoort gebracht wordt. De poort is vol met namen van meer dan 50.000 Britse officieren en soldaten die niet meer geïdentificeerd of gevonden werden. Ik denk aan Jan Baptist. Was hij mijn achter-oudoom? Het lukt me niet om de 20-jarige jongen als oude man te zien. De dood heeft van hem voor altijd een jongen gemaakt.
De volgende morgen ontvang ik een mail. Van het kenniscentrum dat bij het museum hoort. Er is helaas maar weinig bekend van de gesneuvelde Jan Baptist. Wat ze wel kunnen vertellen is dat hij van Meulenbeke, West-Vlaanderen is. Dat is slecht nieuws want onze familie komt al generaties niet veel verder dan Erembodegem. Weliswaar het trotse dorp van Louis Paul Boon, maar ontegenzeggelijk Oost-Vlaanderen.
“Als ik wil”, schrijft de mevrouw van het kenniscentrum, kan ik een aanvraag doen tot inzage in het militair dossier bij een notariaat in Brussel. ‘’Maar”, waarschuwt ze: “het kan wel eventjes duren voor u antwoord krijgt, men wordt momenteel overspoeld met vragen.”
Twijfel
En dan volgt het mailtje van mijn nonkel dat alle twijfel wegneemt. De broer van overgrootvader Frederik was van 1882, geboren in Erembodegem en gestorven ver na de Eerste en zelfs de Tweede Wereldoorlog in datzelfde Erembodegem.
Terwijl ik terug rijd naar Nederland denk ik aan de inleiding uit de persmap van het In Flanders Field Museum: “We willen het grote verhaal vertellen aan de hand van de kleine verhalen van de mensen die er bij betrokken waren.”
Ik denk dat het tijd wordt dat ik Jan Baptist in Adinkerke ga opzoeken.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Toerisme Ieper
Dit verhaal kwam tot stand op uitnodiging van Toerisme Vlaanderen & Brussel
Meer Ieper? Lees ook:
Meer over de oorlog? Lees ook:
Praktisch:
Dit onvergetelijk stuk uit de geschiedenis van de 1e wereldoorlog heb ik met veel respect gelezen.
Beste Jannie,
Dank je wel voor je warme reactie. Het is altijd fijn te horen als een verhaal goed ontvangen wordt. Dank daarvoor.