Ittoqqortoormiit – Of hij respect betoont aan de dieren die hij doodt, had ik tot slot gevraagd. Terwijl ik op zijn antwoord wacht, kijk ik naar buiten. Naar het blauwe huis aan de baai. Het kon wel een lik verf gebruiken. Aan de waslijn wappert wat een week eerder nog een ijsbeer was.
Nanorpoq, “hij heeft een ijsbeer gedood”, zeggen de mensen hier vol trots. Martin, de jonge man tegenover me, doodde er drie dit jaar en daarmee is de stand op 30 dode ijsberen gekomen. Nog vijf en dan zitten ze aan de oostkust van Groenland aan hun quotum.
Veertig kilometer heeft de ijsbeer afgelegd. Vanaf de overkant van het fjord. “Ze wachten op het ijs om terug te keren.”, had Scoresby me verteld. Scoresby was de jager van de waslijn. Vernoemd naar het fjord waaraan hij woont. Dat op beurt zijn vernoemd is naar een Schotse onderzoeker. De Inuit zelf noemen het Kangertittivaqfjord.
Schietinstructies
“In deze periode hebben de beren honger. Ze hebben het ijs nodig om op zeehonden te kunnen jagen. Soms drijft de honger hen naar het dorp en loopt dat hoe dan ook fataal af. Meestal voor de ijsbeer.” Hij had het me verteld tijdens de schietinstructies op Walrusbaai. De baai ligt op een paar kilometer van het dorp en is de uitvalsbasis voor alle activiteiten die niet in het dorp kunnen worden gedaan: hardlopen, bessen plukken, je nieuwe quad uitproberen, barbecueën of, in mijn geval, schietles krijgen.
Dat ik geen flauw benul had hoe je een jachtgeweer hanteert, was me op hoon komen te staan. “Hoe denk je te overleven als er ineens een ijsbeer voor je opduikt?” Ik had mijn schouders opgehaald. Ik ben een fervent aanhanger van struisvogelpolitiek en hoopte simpelweg dat het niet zou gebeuren. Maar dat zei ik niet.
Gevolg was wel dat mijn vrijheid ernstig werd ingeperkt. Ik kon me zonder gewapend gezelschap alleen gedurende de dag op straat begeven. Overigens pas nadat ijsbeerambtenaar Erling Madsen in alle vroegte zijn controlerondje door het dorp had gedaan.
Zonnende zeehond
Scoresby had het op zich genomen om deze omissie in mijn opvoeding weg te werken en mij en de fotografe te leren schieten. Hij had me voorgedaan hoe je moest liggen als je een qatsimaleq, een zonnende zeehond op een ijsschots in het vizier had. Als zeehonden zich in het water begeven is het een kwestie van wachten tot ze boven komen om adem te halen. Soms maken ze ademgaten in het ijs en dan boem, Scoresby had z’n arm naar achteren getrokken om zijn positie te simuleren.
Maar als ze op het ijs liggen, is het een ander verhaal. “Een zeehond heeft nooit lang de ogen dicht. Als hij een beweging ziet, verscherpt z’n blik. Wat je nooit moet doen, is doodstil blijven liggen. Dat vindt een zeehond verdacht. Je moet juist af en toe je hoofd in rondjes bewegen op de zeehondenmanier.”
Terwijl ik naar Scoresby luisterde, was ik me er pijnlijk van bewust dat ik in ook met een geweer geen schijn van kans maakte hier te overleven. In dit land waar de winter negen maanden per jaar regeert. Waar vrijwel niets groeit en waar glibberig ijs de bodem onder je bestaan vormt.
Koude oorlog Groenland
Scoresby had de schietschijven tussen de stenen vastgezet. Achter de schijven lag de zee donker en zwart. Hier en daar herinnerden roestige stukken ijzer op het strand aan de Koude Oorlog, toen de Amerikanen via Groenland de Russen op afstand hielden.
Wind joeg over het water en liet de schietschijven klapperen. Om de baai lagen ongenaakbare rotsen, plukken wit op de toppen, overblijfselen van een winter nog maar kortgeleden. Ik kreeg een jachtgeweer in mijn handen gedrukt en munitie om vogels en poolhazen mee te doden. Niets in mijn omgeving wees op hun aanwezigheid: geen bomen, geen begroeiing, geen vogels. Steen, ijs, water was alles wat de natuur te bieden had.
Ik mikte op de zee. De knal, aan drie kanten versterkt door de bergen, was gigantisch. Alsof ik een heel dorp tot ontploffing had gebracht. Op mijn schouder tekende zich een rode plek af. Ik kon me niet voorstellen dat er van welk dier dan ook iets kon overblijven voor wie raak schoot.
Groenlandse marathon
Terwijl ik mijn schouder masseerde en toekeek hoe de fotografe al niet veel dichter bij de roos kwam, werden we omsingeld door een man die rondjes liep over het strand. “Dat is Torben, onze politieman”, zei Scoresby, maar geen idee wat the fuck hij uitvoert.
Wat the fuck hij uitvoerde was dat hij trainde voor de Groenlandse marathon. En terwijl hij dat deed, richtte een hem onbekende vrouw een geladen geweer op hem. Dat moest ik niet nog eens proberen, zou hij me een dag later op het bureau waarschuwen, want dan schoot hij terug. En hij schoot wel raak. Ik had gestameld dat ik geen idee had. Dat het maar goed was voor zowel mens als ijsbeer dat ik ongewapend bleef.
“En dan nu de ijsbeer”, had Scoresby na mijn eerste pogingen opgewekt gezegd. En kwam met nog zwaarder geschut. Maar ik had bedankt. Ik wilde niets meer doden, zelfs niet in mijn fantasie.
Inuit en voorouders
De Inuit geloofden dat alles in dit arctische universum een ziel bezit: de zeehonden, de kraaiheibessen, de adem die in koude wolkjes aan je mond ontsnapt, een verdwaalde traan.
In zijn skibroek, moderne coltrui en thermosokken lijkt de jager tegenover mij aan tafel in niets op zijn voorouders die, gehuld in zeehondenvel, op jacht gingen en om vergeving vroegen voor elke ziel die ze namen.
Het waren de Denen die een eind maakten aan dit universum vol zielen. Een Deen in het bijzonder: Hans Egede Poulsen. Hij vertrok in 1722 naar Groenland om Vikingen te bekeren, maar toen hij die niet vond, stortte hij zich op de Inuit. Niets, zo vertelde de missionaris hen, bezat een ziel zolang het niet was gedoopt.
Sjamaan
Voor de Inuit moet dat een onbegrijpelijk verhaal zijn geweest. Wat moesten ze met een god die je smeken moest om dagelijks brood? Brood? Pas toen Poulsen brood vertaalde met zeehond en af en toe zijn zweep over de rug van de Angakut, de sjamaan, legde kwam er meer begrip voor zijn zienswijze. Bleven de Inuit het evenwel vreemd vinden dat je een zeehond niet mocht dopen.
“Geld”, had Scoresby geantwoord toen ik hem had gevraagd of er verschil was in het doden van een ijsbeer of een zeehond. “Een ijsbeer levert het meeste op, zo’n €2.500.”
Martin blijft naar het tafelblad staren maar geeft geen antwoord op mijn vraag over het doden van dieren. Misschien zijn mijn vragen te direct, gaat het mij niks aan. Of misschien praat ik inderdaad te veel. Alsof hij mijn gedachten kan lezen, zegt hij: “Zelfs als er niets te zeggen valt, praat je nog. Toen je bij de voordeur in je tas rommelde en je sleutels niet kon vinden. Ging je uitleggen dat je je sleutels niet kon vinden. Een Inuk zou zoiets nooit doen. Wij zijn stil, wij zwijgen liever.”
Eskimoland
Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen verbleef in het pooljaar 1932-1933 met zijn vrouw een jaar aan de oostkust van Groenland tussen de Inuit die toen nog Eskimo’s heetten – eters van rauw vlees. Nu heten ze Inuit, meervoud van Inuk, dat mens betekent.
Tinbergen verbleef in Angmassalik, zo’n 800 ten zuiden van de Scoresbybaai waar ik me bevind. In zijn dagboek Eskimoland beschrijft hij hoe jonge Inuit een zonnende zeehond besluipen. Hoe geluidloos dat verloopt. Als ze denken dat hun kamikken – hun laarzen van zeehondenbont – toch nog geluid produceren, gaan ze blootvoets verder. Door de sneeuw.
Alsof hij moed put uit zijn mededeling, heft de jager nu zijn hoofd en kijkt me aan over de formicatafel: “Jullie” zegt hij – ineens ben ik jullie – en ineens klinkt het wel beschuldigend: “Jullie maken zoveel lawaai. Geen wonder dat jullie altijd stress hebben.”
Ittoqqortoormiit
Ik zeg niets, maar denk aan de jonge meiden die me de afgelopen nacht uit m’n slaap giechelden. Muziek dreunde hard en blikkerig uit hun mobieltjes, ze maakten danspasjes in de vers gevallen sneeuw. Vanaf de rand van het dorp, geketend aan hun steen, hadden de opgerolde poolhonden hun neus onder hun staart vandaan gehaald, hun snuit in de wind geheven en weemoedig mee gehuild.
De hele nacht was het onder mijn raam een komen en gaan geweest van groepjes mensen die beschonken en lawaaierig de straat op en neer liepen. Alsof Ittoqqortoormiit Guesthouse in een uitgaanswijk stond in plaats van in een Inuitnederzetting aan het einde van een wereld zonder uitvalswegen.
Ittoqqortoormiit, hoog op de kaart van Groenlands oostkust heeft geen bioscoop, geen restaurant, geen kledingwinkel, geen boekwinkel en de internettoegang is alsof je je met twaalf man tegelijkertijd door de voordeur wil persen’, aldus Erik Pedersen de man die me bij het weerstation een telefoonkaart verkocht.
Walrusbaai
Vanaf Walrusbaai slingert een bruin stenig pad langs kale rotsen het dorp in. Er zitten kuilen in de weg die in de zomerperiode vol water staan. Sneeuw op de toppen en langs de randen van het pad herinnert eraan dat de winter hier bijna het hele jaar voortduurt. In het dorp buigt het pad af naar beneden naar het water, slaat dan af bij het benzinestation dat eenmaal per jaar bevoorraad wordt, vervolgt dan zijn weg langs de kerk – gesloten vanwege instortingsgevaar – gaat onderlangs via de supermarkt tot aan het haventje waar koddige poolhondenpups de verrichtingen van de binnenkomende vissers volgen.
Naar boven kan ook. Ter hoogte van het huis van Erling Madsen de ijsbeerambtenaar (geel), leidt de enige andere weg langs het politiebureau (groen) en de cel (eveneens groen) via de school (rood) en mijn onderkomen (pompoenoranje tot aan de sporthal (blauw). En dan houdt het kleurrijke dorp echt op. Wie verder wil, heeft een vliegtuig en een paspoort nodig.
Vanachter mijn slaapkamerraam had ik de feestgangers begluurd. Een man had iets gezegd en was vervolgens uitgegleden. Omstanders hadden het uitgeschaterd. Af en toe doorbrak het geknetter van een sneeuwscooter het gelach. Droegen ze hun geweren bij zich terwijl ze dronken? De meisjes niet. Dat kon ik zien. Die droegen korte rokjes over dunne panty’s en bontlaarsjes. De mannen leken warmer aangekleed. Misschien lagen hun geweren in de bak van hun sneeuwscooter? Niemand ging hier zonder wapen op pad.
Baby-ijsbergjes
Jager Martin wijst op het raam van mijn zitkamer. Op de kleurrijke wereld erachter. Kleine houten huisjes liggen op rotsige terrassen aan een baai. Erachter de Groenlandzee. Op het water drijven baby-ijsbergjes in de kleur van Blue Curaçao. “Hier”, en hij had met zijn knokkels even op het raam getikt, “hier wonen de gelukkigste mensen ter wereld.”
De voorouders van die gelukkigste mensen ter wereld waren in 1925 vanuit het zuiden van Oost-Groenland noordwaarts gevaren. Te weinig eten in de jagersgemeenschap van Tasiilaq, had zo’n honderd Inuit 800 kilometer noordelijker gedreven, tot voorbij de noordpoolcirkel. Het kwam de Deense regering goed uit meer nederzettingen te hebben, want de Noren aasden eveneens op het land.
Hier, in het land der superlatieven, vlak onder het grootste nationale park ter wereld en aan de monding van het grootste fjordenstelsel ter wereld, gooiden ze hun anker uit. Nu wonen er zo’n 350 gelukkige mensen en zo’n 1200 poolhonden.
Lawrence Millman
Ik was helemaal niet geïnteresseerd geweest in de gelukkigste mensen ter wereld. En dat was de schuld van Lawrence Millman. Lawrence Millman is een schrijver die pas gelukkig is in arctische gebieden waar het bij voorkeur lastig toeven is.
Zijn het niet de aedes rearcticus, de arctische muggen, die met tientallen de levensvreugde uit je zuigen, dan is het wel de bevolking die niet op jou zit te wachten omdat je met je witte huid hoe dan ook schuldig bent aan het koloniseren van inheemse volksstammen. Het is er ijskoud, buitengewoon smerig, de mensen zijn er voortdurend stomdronken en als je al bij iemand naar binnen durft te gaan, kijken geslachte zeehondenkoppen vanuit emmertjes in de huiskamer je verwijtend aan. Aldus Millman.
En dan zwijg ik nog over de plaatselijke lekkernij: zeehondenneus waarbij je de snorharen als prikkers gebruikt. Kortom, dankzij Millman hoefde ik niet zo nodig naar Groenland.
Zeehondenneus
Dat ik er desondanks terechtkwam, mag op het conto van de fotografe worden geschreven. “De man is nog nooit in Ittoqqortoormiit geweest. Wellicht is het nu helemaal anders.” Desalniettemin sloegen we 15 kilo gevriesdroogde vegetarische bonenschotels in.
Terwijl we in Akureyri wachtten op het propellervliegtuigje dat ons van IJsland naar Groenland moest vliegen, werd ik door iemand in uniform benaderd.
“Groenland? “Ik knikte. “Wilt u nog drank meenemen?” Ik knikte wederom. Speciaal voor mij werd een stalen rolluik geopend waarachter een duty free opdoemde. “Hoeveel mag je eigenlijk meenemen?” vroeg ik het uniform. “Er is geen limiet.”
Nerlerit Inaat
Er was wel een limiet: de omvang van het piepkleine brandweerrode propellervliegtuigje.
Urenlang bevocht het dansend het luchtruim. Soms maakte het een plotselinge draai en schoten er klonten ijs los die tegen de raampjes ketsten. ‘Pók, pókpók’, onderbrak het ijs het gebrom van de propellers. “Kloinkkloink beantwoordden mijn flessen drank de draai als ze opnieuw door het minuscule gangpad rolden.
“Over 10 minuten gaan we landen’, had de piloot ineens gezegd. Waar, was vooralsnog een raadsel. Een tijdlang hingen we brommend tussen water en lucht. Toen volgde een scherpe bocht, opnieuw ‘pókpók, kloinkkloink’ en ineens was daar een strook bruin, omzoomd door gletsjers. Bruin, de kleur van de Groenlandse zomer. Een wachttoren en een rij houten gebouwtjes. Meer is vliegveld Nerlerit Inaat niet.
Brandweerrode helikopter
En dus moesten we verder. Met een brandweerrode helikopter ditmaal. Onder ons rustten bruin-witte gletsjers met diepe plooien als de gerimpelde huid van een olifant. Plooien vol kobaltblauw water.
En dan ineens, een laatste zwenking en daar aan het water lag een verzameling bontgekleurde huisjes: rood, blauw, geel, groen als de kleurstalen van een verfwaaier. Ittoqqortoormiit.
Buiten onder de brullende wieken van de helikopter had Mette ons opgewacht. Mette organiseert alles wat je maar georganiseerd wil hebben. Een voettocht met een poolhond? Op ijsberenjacht met een jager? Een zwijgzaam gesprek met een jonge jager als Martin of een borrel met een oude jager als de 76-jarige Sejer? Geen probleem.
Alcohol ligt gevoelig
Ze had gewezen op een pompoenoranje huisje. “Dat is jullie onderkomen.” Onze bagage had ze in haar quad gelegd, alleen voor de flessen drank wenste ze geen verantwoording te dragen. “Die moet je zelf dragen.”
Alcohol bleek een gevoelig onderwerp. Hoewel ik veel mensen op straat met flesjes bier zag lopen of bij de supermarkt zag rondhangen, schoot iedereen bij navraag direct in de aanval. “Hier doen mensen openlijk wat jullie thuis achter de gordijnen doen.” (Mette) “In Denemarken is het veel erger, daar zie je voortdurend mensen die dronken in een auto stappen.”
Bij dat laatste had hij wel een punt, maar helemaal eerlijk was het niet, want in Ittoqqortoormiit bezat alleen de politie en nog geen handvol mensen een auto en waren er buiten het dorp geen wegen. Maar er waren wel signalen die er op wezen dat alcohol een issue was.
Geen ontbijt
Zo hield de supermarkt er een beleid op na waardoor je op bepaalde openingstijden – zaterdag voor 11 uur en zondag helemaal niet – geen alcohol mocht kopen.
In ons guesthouse hingen briefjes dat het gebruik van alcohol verboden was. Dat er wel wijnglazen in de keukenkastjes stonden was een detail.
Ook het hoofd van de school, Torbjørn Ydegaard, liet in een gesprek doorschemeren dat alle kinderen op school ontbeten omdat sommige ouders vanwege some issues vergaten hun kinderen ontbijt te geven.
Muskusossen op Kap Torbin
Jager Martin rekt zich uit en geeft aan dat hij aan het werk moet. Deze middag gaan ze op jacht naar muskusossen in de buurt van Kap Tobin, het schiereiland ten noorden van het dorp.
Als Martin ons onderkomen zichtbaar opgelucht verlaten heeft, wordt er opnieuw op de deur geklopt. Het is Mette. Tenminste, ik denk dat het Mette is die zich onder de dikke jas met capuchon verschuilt die tot ver over haar muts getrokken is. Een jachtgeweer bungelt nonchalant over haar schouder. Er dwarrelt sneeuw omlaag. Het blijft liggen op haar handschoenen van zeehondenbont waarmee ze het stuur van de quad vasthoudt.
Zij en haar tante Grethe komen ons ophalen om kraaiheibessen te gaan plukken in Walrusbaai. “Bessen plukken?” Ik kijk haar ongelovig aan. Nergens in de baai waaraan Ittoqqortoormiit ligt, is er ook maar iets dat op vegetatie lijkt. De nederzetting ligt aan het grootste fjordenstelsel van Groenland, ingesloten door massieve gletsjers en ijzige landtongen. Voor de kust drijven baby-ijsbergjes in de kleur van Blue Curaçao op onmetelijk zwart water.
Last frontier
Dit is de last frontier. Om er te komen in ieder geval. Om er te vertrekken is het al niet veel anders. Noem nog eens een dorp waar de inwoners eerst een paspoort moeten aanvragen om er weg te kunnen? De dichtstbijzijnde beschaving bevindt zich op IJsland, zo’n 500 stuiterende kilometers door het luchtruim boven de Groenlandzee. Wie Ittoqqortoormiit verlaat, ontkomt niet aan die zee. Het is erover of erboven. Meer smaken zijn er niet.
“Ze vormen een geweldige bron van vitamine C. Vannacht gaat het vriezen en dan is het afgelopen.” We klimmen achterop en scheuren achter elkaar naar de baai. We scheuren over het strand waar we schietles kregen een plateau op en stuiven dan richting de gletsjers.
Grethe die voorop gaat, bekijkt aandachtig de omgeving. “Verleden week dook hier nog een ijsbeer op.”
IJsberenquota
Ik moet denken aan het voorval met een ijsbeer waarover Nuntu me had verteld op Kap Tobin. Daar waar de 29-kilometer brede monding van het fjord eindigt en Liverpoolland begint. Zo’n 10 kilometer buiten het dorp.
Hij had voor me gelopen op het pad naar zijn houten woning. Hoewel, pad? Het was eerder een slootje modder waar de achteloos neergeworpen beenderen van zeehonden en muskusossen nog enige houvast gaven. Net zomin als het pad een pad was, was Nuntu zijn echte naam. In het officiële leven van geboorte- aangiften, paspoorten en ijsberenquota, kreeg hij de naam Josef Lorentzen.
Zijn ouders kozen net als Mettes ouders niet voor een Groenlandse naam. Te ingewikkeld om uit te spreken voor iedereen buiten Ittoqqortoormiit.
Jagersgemeenschap
Niet dat hij ooit zijn dorp verliet, dat is in de praktijk nogal lastig. Er zijn in Groenland immers geen wegen. Nuntu was ineens gestopt. Hij had op het houten huis gewezen. “Vroeger woonde hier een jagersgemeenschap. In de jaren tachtig zijn de meeste mensen vanuit hier naar Ittoqqortoormiit vertrokken. In de winter komen we hier om te jagen..
“Op een dag kwam mijn vader hier met zijn sneeuwmobiel. Hij was net uitgestapt toen er vanuit het niets een ijsbeer opdook. Mijn vader schrok zich rot en in een reflex stompte hij de ijsbeer op zijn neus. Die schrok op zijn beurt en mijn vader maakte van de verwarring gebruik om de sneeuwmobiel te starten en te ontkomen. Later hebben professionele jagers het dier doodgeschoten.”
Terwijl Grethe aandachtig de bodem van het plateau afzoekt naar bessen, vertelt Mette me over haar familie. Over haar ouders die nog nooit van hun leven groente of fruit hebben gegeten. Onwillekeurig denk ik aan het verschrompelde appeltje dat al een week eenzaam in een mandje ligt op de groente-afdeling van de supermarkt. Over haar oudste dochter op school ver weg in hoofdstad Nuuk.
Nuuk
Hoewel Nuuk hemelsbreed niet het einde van de wereld is, is het dat wel in een land zonder infrastructuur. Wie het dorp wil verlaten, heeft een paspoort nodig. Vervolgens gaat de reis van Oost-Groenland via Noord-IJsland en Reykjavik naar West-Groenland. Ik reken uit dat ik sneller in Amsterdam ben.
De reis is ver en duur dus ziet Mette haar oudste dochter slechts twee keer per jaar.
Het is het verdriet en dilemma van Inuitnederzettingen aan de oostkust. Hoe goed het onderwijs van Torbjørn Ydegaards schooltje ook is, de hoogste klassen van de middelbare school kunnen er niet gevolgd worden. “We kunnen scheikunde en natuurkunde niet op die manier aanbieden”, had hij me verteld. “Vanaf hun 15e is de keuze of ver weg je middelbare school afmaken of hier blijven maar dan is jagen of vakkenvullen in de supermarkt het hoogst haalbare.” Een dokter is er in het dorp niet. Er zijn slechts verpleegsters. Wie ernstig ziek is, moet naar IJsland op 2,5 uur vliegen.
Romantisch
Mette wil dat haar kinderen doorleren maar haar tweede dochter Bella weigert het dorp te verlaten en heeft aangekondigd dat er niks mis is met jager willen worden. Ze zucht en kijkt even naar het grijs van de Groenlandzee. In de verte doemt een pick-up op. “Mijn man, die is hier ergens aan het jagen.” Even later komt haar man onze richting uit, stopt even bij Mette en rijdt dan weer door.
“Ik had gehoopt op een romantischer weerzien met je jager” plaag ik haar. “Romantisch?” Mette proeft het woord met een vies gezicht. “Inuitmannen zijn niet romantisch. Wat moet je met een kaarsje en een kaasje? Ze moeten voor je zorgen! Ik kijk naar de vrouwen met hun jachtgeweer om hun schouder en betwijfel of ze veel zorg behoeven.
Even later geeft Grethe aan dat de bessen niet meer te gebruiken zijn, blijkbaar was het afgelopen nacht al te koud. In het schemerduister rijden we terug naar het dorp. Op zee drijven de dwerg ijsbergjes als poortwachters voor een onbekend land.
Negen maanden winter
Straks, als de winter aanbreekt, zullen hun grote broers en zussen, – formaat wolkenkrabber – voorbij drijven en de haven blokkeren. Dan meren er negen maanden lang geen schepen meer aan. Is het dorp weer op zichzelf aangewezen.
Dan jaagt jager Martin in stilte op ijsberen, arctische tandwalvissen en zeehonden. Er zal niets te horen zijn met uitzondering van het hijgen van zijn sledehonden wellicht. Slechts een schot zo nu en dan zal Groenlands ijzige stilte verbreken.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Nicole Franken