Het is maandag en ik denk aan Anne Frank. Buiten rijdt langzaam een lege schoolbus voorbij. Het overkomt me de laatste tijd wel vaker, dat ik aan haar denk. Onlangs viel haar dagboek zomaar uit mijn boekenkast. Het is een oud en beduimeld exemplaar uit 1959, nog van mijn moeder geweest.
Mijn moeder was toen zeventien en aan de onderstreepte passages te zien, hevig op zoek naar antwoorden.
Het Achterhuis
In een ander leven, dat ooit het mijne was, bezocht ik regelmatig Annes beroemde onderduikadres. Niet alleen, maar met zestig Europese tieners in mijn kielzog. Een zenuwslopende tocht door de Amsterdamse binnenstad. ‘Jongens, jullie lopen op het fietspad, ga eens op de stoep. Nee, dat is niet de stoep, dat is de trambaan.’
Liever luisteren?
In het Anne Frankhuis klopten ze op de archiefkast die de toegang tot het Achterhuis verborg. Ik weet nooit wat hen meer verbaasde: dat mensen vroeger archiefkasten bezaten of dat de nazi’s daadwerkelijk moesten geloven dat zich daarachter niets bevond.
Met hun onhandige lijven stiefelden ze door de smalle gangetjes, terwijl ze van hun vrije tijd droomden. Straks in het Amsterdam van de Wallen en de wiet.
Goedgebekte leerlingen
Zelf bleef ik altijd talmen in de kamer van Anne. Stond ik stil bij haar bureau en de groeistreepjes op de muur. Meer dan twee jaar onderduiken. Hoe moet dat voor een tiener zijn geweest?
Ik loop van de keuken naar mijn werk, een verdieping hoger. Op het scherm van mijn computer zijn mijn ooit zo lawaaierige en goedgebekte leerlingen verschrompeld tot zwijgende intialen op een zwart scherm. Met uitzondering van de twee die respectievelijk een afbeelding van een trekker en een gans laten zien.
Ik groet de initialen, de trekker en de gans en vraag hoe het met ze gaat. Ik moet afgaan op hun stem. Hun gezichten heb ik sinds half december niet meer gezien, tenzij in een persoonlijk gesprek. In het nieuwe normaal, dat inmiddels slijtageplekken vertoont, voer ik gesprekken via een haperende wifi over pas gestorven grootouders, in een onbereikbaar ver verpleeghuis.
Ik wil mijn leven terug
Bij sommigen zijn de stemmen nog dik van de slaap. ‘Wel ok’, antwoorden ze braaf op mijn vraag. Totdat ik bij haar aankom. ‘Het gaat niet meer mevrouw’, zegt ze. Verbeeld ik het me of hoor ik de rest lucht inzuigen? ‘Ik kan er niet meer tegen. Het is saai, het is eenzaam, het is allemaal zo, zo niets. Ik wil mijn leven terug.’
Er breekt een dijk door. Ik hoor de vloedgolf tegen mijn scherm slaan. Een microfoon kraakt, een andere leerling vult de stilte. Een beer van een jongen die kleintjes meldt dat hij tegenwoordig zo onredelijk boos wordt. Om niks. Om alles en iedereen. Hij wil een rotschop geven. Maar tegen wat? Hij wil sporten, wat kan daar nou tegen zijn? Het verdriet, de onmacht, de frustratie stromen mijn kamer in.
‘Ik kan niet eens meer blij zijn. Het is zo op’, neemt zij het weer over. ‘Ik heb het echt geprobeerd hoor, mevrouw. Het wandelen met vriendinnen, het netflixen, het huiswerk maken, het huiswerk niet maken, want ja wat maakt het nog uit? Dacht je dat ik op deze manier wil studeren? Echt niet.’
Zoenen
‘Toen u jong, was kon je tenminste nog zoenen in de disco, tenminste, dat vertelde m’n moeder.’ ‘Wij mogen niet eens zoenen’, valt de gans haar bij. ‘Behalve met een mondkapje op.’
Ik denk aan Anne Frank en haar verliefdheid op Peter Pels, de enige jongen die er was, met wie ze zoende op zolder, terwijl er een verdieping lager vijf volwassenen rondliepen.
‘En voor wat?’, zegt een jongen, die in mijn lessen zelden iets zegt. ‘Mijn oma stierf in een verpleeghuis aan corona tijdens de eerste lockdown, dus het maakt uiteindelijk geen fuck uit dat ik binnenblijf.’
Anne Frank
Ditmaal doet mijn stem raar als ik probeer een zinnig antwoord te formuleren op het verdriet dat tegen mijn scherm slaat. Wat kan ik ze meegeven? ‘Heeft een van jullie wel eens het dagboek van Anne Frank gelezen?’, vraag ik na een tijdje.
Slechts een leerling antwoordt: ’Ja mevrouw, ik, maar het is een kutboek. Eerst moest ze onderduiken en toen ging ze alsnog dood.’
‘Het is het dagboek van een ‘normaal’ kind’, citeer ik Annie Romein. ‘Dat onder uitzonderlijke omstandigheden volwassen moet worden.’
‘Net als jullie ook’, wil ik er aan toevoegen. Maar dat horen ze al niet meer. Een onhoorbare schoolbel heeft het einde van de les ingeluid. ‘Doei mevrouw’, roepen ze nog even en dan zijn ze weer op weg naar een volgende zinloze lockdownles.
Tekst en beeld: Anneke de Bundel
Tranen in mijn ogen. Prachtig geschreven, Anneke. Je woorden raken me.
Dank je wel Marion, ik was zelf ook geroerd door hun verdriet.