“Ik vind u om op te eten.” Het is niet de tekst, maar de onverkwikkelijkheid waarmee de man zijn hand op mijn borst legt, die me enigszins verontrust. De hand ligt niet ver van mijn hart en de man is jager. Van Sneeuwwitje heb ik begrepen dat jagers hun hand er niet voor omdraaien een hart uit te rukken.
De dames in Bosnië
Ik word aan weerskanten vastgepakt en onder aanmoedigende kreten die klinken als: danzj-dronkenzj-padzj aangespoord mijn benen in de lucht te werpen. Hoe zijn wij als vegetariërs in hemelsnaam op een jagersfeest beland?
Het begon allemaal een week eerder op Tuzla International Airport. Een wat gezwollen naam voor de baan asfalt waarop één keer in de week een vliegtuig zijn landingsgestel uitklapt. Op de glazen deuren herinnerden A-4’tjes er aan dat het vliegveld geen plaats is om je nieuwste modelletje Colt- of SIG te showen.
Jimmy Nelson
Overigens, ontdekten we al gauw, is de kans met een kogelgat te eindigen te verwaarlozen. Een longaandoening vormt een grotere levensbedreiging. Bosnië is een land waar niet-rokers, als ze al bestaan, ongetwijfeld materiaal voor Jimmy Nelsons Before they pass away lijstje vormen.
Sterker nog: wie op Tuzla Airport niet in rook wenst op te gaan, wordt verbannen naar een no-smoking area formaat telefooncel. Uiteraard van kogelvrij glas.
Midden-Bosnië
We worden opgewacht door twee mannen die ons de winterse wouden van Midden-Bosnië in voeren. Na een uur rijden zijn ze door hun slof sigaretten heen en stoppen we bij een benzinestation. Terwijl de mannen een nieuwe voorraad nicotine inslaan, valt ons oog op de grafstenen die naast het winkeltje staan.
Een verzameling eenvoudige witte zerken, wachtend op de dood. “Ze zijn gewoon te koop”, merkt de fotografe verbaasd op. “Je zult er maar om verlegen zitten”, bedenk ik. Ik stel me het gesprek voor. “Hé schat, we hebben geen grafstenen meer.
Slaap zacht tante Annie
Ga jij even langs het benzinestation? Beitel ik straks ‘Slaap zacht tante Annie’ er wel op. Het mens werkt me al dagen op de zenuwen.” “Zou er veel vraag naar zijn?”, vraagt de fotografe.
“Logisch toch, mensen gaan nu eenmaal dood”, concludeert de chauffeur schouderophalend als we vragen waarom het benzinestation grafstenen verkoopt. We ontdekken al snel dat er enige discrepantie bestaat tussen wat wij, op zijn zachtst gezegd, eigenaardig vinden en wat onze gastheren als vreemd ervaren.
Wc-papier stelen
Grafstenen bij een benzinestation? Een wapen in je auto? Is niks mis mee, zolang je maar niet met je pistool op een vliegveld loopt rond te zwaaien. Maar wc-papier van het toilet meenemen, zoals ik heb gedaan, is je reinste diefstal. De mannen kunnen er niet over uit. Hoe kan ik nou wc-papier stelen?
Om nog maar te zwijgen over het vergrijp van de fotografe die de straat overstak terwijl het stoplicht op rood stond. “Maar er was helemaal geen verkeer”, pruttelde ze tegen. De mannen zijn eensgezind in hun afgrijzen: “Jullie lijken wel Bonnie en Clyde in Bosnië. Jullie houden je aan geen enkele wet.”
Regels voor een Bosnische auto
We vervolgen onze weg door het hart van Bosnië. Nergens is een huis of een licht te zien. Alleen de contouren van besneeuwde sparren als de linker – nog functionerende – koplamp er op schijnt. Af en toe slipt de auto op de spekgladde weg.
Dan joelen de mannen alsof we een doelpunt hebben gescoord. Gelukkig hoeven we ons geen zorgen te maken, stelt de bijrijder ons gerust. “Aan deze auto kan niets meer kapot.” Terwijl de auto hotst over de bergwegen, steekt de bestuurder zijn hand op.
25 kilo Nikon
“OK, even drie regels voor het rijden in een Bosnische auto. Eén: geen vinger in je neus, twee: geen tong uit je mond. En…” Wat de derde regel behelst, is onduidelijk want net op dat moment begeeft de schokdemper het waardoor we tegen het dak schieten. Aan de auto kan blijkbaar best nog wat kapot.
“Relax”, zegt de chauffeur, terwijl we over onze hoofden wrijven. “Jullie zijn te gespannen. Wacht maar daar weet ik wel wat op.”
Hij parkeert abrupt de auto in het bos tot ongenoegen van de fotografe die wit wegtrekt. Ik zie hoe ze haar hand om de camera klemt, klaar om haar eerbaarheid en haar leven te verdedigen met 25 kilo Nikon.
Rakija op de besneeuwde motorkap
Maar de chauffeur heeft kennelijk wat anders in gedachten. Nadat hij de kapotte schokdemper heeft bekeken, is het tijd voor een toost op de gasten en het leven in het algemeen. Een fles rakija wordt op de besneeuwde motorkap van de auto gezet. We proosten in het donker op het leven.
Rakija is een brandewijn die wordt gemaakt van appels of peren, maar de chauffeur schijnt te denken dat het een fruithapje betreft. Als de fles leeg is, ploeteren we verder tot de linker ruitenwisser het begeeft. Opnieuw wordt de auto aan de kant gezet.
In leven
De boosdoener wordt rechtop gezet en de overgebleven ruitenwisser veegt eenzaam de sneeuw van slechts één kant van het raam. Nu moet de bijrijder de chauffeur over de weg coachen.
Kortom, het is nogal een wonder dat we na een week nog in leven zijn. En dat is reden tot feest. En dus gaan we naar een restaurant voor we onze longen de volgende dag aan het zuurstofvrije vliegveld blootstellen.
Zonder vlees
We bestellen iets zonder vlees. “Zonder vlees?”, de ober herhaalt de bestelling en wrijft over zijn kin alsof hij zich probeert te herinneren waar hij het zonder vlees ook al weer heeft neergelegd. Dan schudt hij zijn hoofd. “Zonder vlees hebben we niet.” “Een salade dan?” “Restaurants serveren alleen vlees”, luidt het antwoord.
“In Bosnië bestaan helemaal geen vegetariërs”, verklaart gids Admir met de zelfverzekerdheid waarmee ze in Saoedi-Arabië meedelen dat er in hun land geen homoseksuelen bestaan. Hetgeen ongetwijfeld waar is aangezien er de doodstraf op staat.
Kaas gesmoord in broodkruimels
Na een eeuwigheid verschijnen er twee borden met een klomp kaas gesmoord in broodkruimels. Om duidelijk te maken dat ze in Bosnië de beroerdste niet zijn, krijgen we er ieder twaalf.
Terwijl wij verwoed op de kaasklompen kauwen, duikt onze gastheer op. De man die een week lang het vuur in onze kamer heeft aangemaakt. Goh wat toevallig. Ja, hij is ook in het restaurant, aan de andere kant weliswaar, want daar is het jagersfeest.
Jagersfeest
Nee, hij jaagt niet. Sterker nog: hij moet altijd zo huilen als ze een dier dood maken. Hij staat zelfs op het punt geroyeerd te worden vanwege zijn lafheid, maar de feesten zijn tof. “Kom, ik laat het jullie even zien.” En in onze haast van de kaasklompen af te komen, staan we nu voor straf tussen de jagers op de dansvloer.
In de verte zie ik hoe de fotografe al even onsuccesvol probeert te ontsnappen aan de graaiende armen van een man met hoedje en ganzenveer. De zanger, die na elk nummer naar de gang verdwijnt om daarna weer groots en meeslepend op te komen, verspert haar echter het pad.
Afgeworpen negligés
Ondertussen hoor ik het romantische gekweel van mijn danspartner aan. Dat de man me om op te eten vind, is op zijn zachtst gezegd vreemd, want ik ben nou niet direct gekleed voor een jagersfeest. Als rokjes tot boven de navel en afgeworpen negligés tenminste de norm zijn.
Ik sta daar in een skibroek en kaplaarzen gevoerd met Australische schapenwol waarvan het etiket beweert dat mijn voeten ook bij Antarctische temperaturen warm blijven. Maar hier, in Vareš, in hotel Central, tussen honderden hossende jagers wordt het me te heet onder de voeten.
Een grafsteen voor tante Annie
Blijkbaar verwart de man mijn verhitte hoofd voor verliefde blosjes, want hij stelt voor een luchtje te scheppen. Ik pieker er niet over. Sneeuwwitje is voor minder ontvoerd. “Sorry,” mompel ik, ‘’ik moet echt gaan” en ik werp hem een blik toe waarvan ik hoop dat Bosnische jagers het begrijpen. “Ik moet nog even langs het benzinestation, een grafsteen voor tante Annie scoren.”
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Nicole Franken
Dit verhaal is opgenomen in ons boek Over elfjes en kogelgaten en is gesigneerd te bestellen.