We parkeren naast elkaar, de man en ik. De voorkant van zijn Mercedes verdwijnt in de struiken die de parkeerplaats afbakenen. Mijn auto staat er wat kleintjes naast. Met al z’n butsen en deuken, was ie vermoedelijk ook liever in het groen opgegaan.
De man loopt gedecideerd naar zijn kofferbak. Met een hand opent hij de klep, buigt zich over de rand, diept twee kratten op en loopt dan de hal van de kringloopwinkel binnen.
Ik aarzel. Loop dan ook naar de achterkant van mijn auto. Als ik het hendeltje gevonden heb, buig ik me over de rand en werp een peinzende blik op het doosje.
Tomeloos geluk
Ik ben aan het ontspullen. Vooruit, een groots woord voor wat ik ga afstaan, maar volgens kenners zou dit tomeloos geluk moeten brengen. Ik kijk naar mijn doosje en twijfel. Vooralsnog voelt het aan als verlies. Waarom zou je wegdoen wat je hebt? Je hebt het toch niet voor niets vergaard?
Ik lijk op mijn moeder en zij op haar beurt op de hare. “Mijn hemel, als je moeder ooit dood neervalt, heb ik met je te doen.”, zei een vriendin ooit. Haar opmerking betrof niet mijn toekomstig leed, maar de grote hoeveelheid spullen die ik zou moeten opruimen. We hadden gelachen, m’n moeder en ik. Per slot van rekening was mijn moeder helemaal niet van plan om dood te gaan.
We zijn beroepsverzamelaars. Jagers, die overal een prooi in zien. Onze trofeeën stallen we uit op kastjes, tafeltjes en onder stolpen. We sorteren op kleur, op materiaal, op soort etnische afkomt. We zijn de conservatoren van onze eigen huiscollectie.
Wegdoen is zonde
Wegdoen is een zonde. Weggeven ja, maar wegdoen omdat het je te veel is? Komt niet bij ons op. Daarbij, bewaar je voor ‘je weet maar nooit.’ Zo vond ik na het overlijden van mijn oma doosjes vol jarretelelastiekjes gesmoord in talkpoeder, een doos met zestig blauwe badeenden – waardoor ik mijn oma overigens wel met nieuwe ogen bekeek – en twintig nietmachines. Voor je weet maar nooit.
En toen overleed mijn moeder tegen alle afspraken in toch. Nadat de kleinkinderen hun studentenkamers hadden aangevuld en iedereen genomen had waar ze troost uit putten, bleef er een gevuld huis over.
Honderden voorwerpen gingen door mijn handen, wakkerden herinneringen aan; de zeemeermin die op de hoek van de jaren zeventig salontafel had gestaan, de presse-papier van steen uit de Galapagos. Een olifant uit India, en nog een olifant en nog een. Ze verhuisden allemaal naar mijn huis.
Geitenstal in Spanje
Een oplossing voor te veel spullen is een huis erbij kopen. En dat is wat ik deed. Ik kocht een geitenstal in Spanje en richtte het met een deel van de spullen in. De presse-papier op de werktafel daar, een bronzen lama op de stenen richel bij de keuken. “Je gaat het hier niet ook volbouwen hoor”, had mijn man verzucht. Dus verhuisde een van de olifanten naar het dashboard van ons kampeerbusje.
Maar nu was ik op een punt gekomen dat ik ruimte wilde maken. Het werd zelfs mij te veel. Ik had ruimte in mijn hoofd nodig en ruimte in mijn huis. Dus had ik moedig een doos gevuld die nu op de bodem van mijn kofferbak stond.
Naast me ging de man voortvarend te werk: doos na doos werd vanuit de kofferbak in de armen van de kringloopmedewerker gedrukt. “Heerlijk, weg met die zooi”, zei de man. Die zooi was een wit antiek servies met gouden randjes.
Kringloopoffer
Een beetje laf keek ik naar mijn kringloopoffer: twee afgedankte gifgroene keukenlampen, een olifantje en een kapotte Peruaanse vilten muts. Ontspullen moet je kennelijk leren.
“Mijn vrouw verzamelde alles wat los en vast zat” zei de man en hield een geel kuiken van porselein op. “Gek werd ik ervan. Wat moet je met drie serviezen? Ze is anderhalf jaar geleden overleden, het staat er maar te staan.” Hij haalde zijn schouders op en hield me een paars gehaakt kleedje in de vorm van een koe voor.
Ik knikte, de man had gelijk. Heldhaftig bracht ik de lampen en de olifant naar binnen en keerde zonder er maar een blik op te werpen terug naar de auto. “Maar god, wat mis ik haar”, zei de man en met een klap sloot hij de klep.
Ik knikte. Ik ook. Ik mis haar ook. Toen reed ik weg. In mijn jaszak de kapotte Peruaanse muts. Voor je weet maar nooit.
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Luis Tosta | Unsplash