Ze staan voor het verveloze gebouw, de twee mannen. Handen in de zakken. Wind waait ijzige vlokken sneeuw tegen donzen jacks. Hun blik volgt de verroeste pijpleiding die zich een baan omhoog worstelt en zich dan aan de dakgoot vastgrijpt. Een beschadigde voordeur legt de verrotte ingewanden van het pand bloot.
Daar, aan de overkant van de weg, woonden mijn grootouders. Arbeiders. Mijn vader groeide hier op.” Hij wijst op de gevels tegen de heuvelwand die eens huisjes waren. Het parlement staat op een voormalig fabrieksterrein in de kromming van de Stavnjarivier. Een desolaat complex dat zich als een rafelig litteken door de voorstad van Vareš slingert.
Zwijgzaam landschap
Twee dagen eerder waren we totaal onvoorbereid op dit roestige decor gestuit. Kronkelende bergweggetjes hadden ons vanuit Tuzla naar het midden van Bosnië gevoerd door een volledig zwijgzaam landschap. Slechts een doffe tok, toen de sneeuw van de metershoge sparren op de auto viel.
Een natuurlijke tunnel verschafte ons toegang door de eeuwenoude bergen en ineens stonden ze daar: de treinwagons, de stenen toren en de ontzielde gebouwen. Werkloos in de hoge sneeuw.
Werkloos in Bosnië
Werkloos als de mensen die, voorbij het parlement, bij de bushalte staan. Mannen met mutsen tot ver over hun gezicht, vrouwen met plastic tasjes in de hand. Zwijgend staren ze voor zich uit in de kou. “Vijftig procent van de mensen hier heeft geen werk”, vertelt Admir.
We drinken koffie in een cafeetje bij de markt. Een café met meer nicotinedampen dan zuurstof. Dat de fotografe en ik niet roken, wordt als een curiosum beschouwd. “Niet?”, had onze gastheer Evelin bij aankomst gevraagd. “Hoezo niet? Bang om dood te gaan?” “Wie niet?”, had ik geantwoord.
Bang om dood te gaan
Evelin had gelachen: “Met angst voor de dood kom je niet ver als je in Bosnië geboren bent.” Hij stak nog een sigaret op. Evelin is de vrijbuiter. Omdat de wereld voor een Bosniër niet bepaald open ligt – Evelins woorden – had hij zijn studie architectuur aangewend om naar Amerika te gaan.
En toen hij daar eenmaal was, meende hij dat Engels leren meer loonde dan een toekomst in een kapot geschoten land. Dus bleef hij toen zijn visum verliep. Na vijf jaar had hij zich bij de vreemdelingenpolitie gemeld. Zijn ouders werden er niet jonger op. Het was tijd naar huis te gaan.
Vareš
En nu woont hij weer in Vareš. Bij zijn ouders. Zijn moeder dringt erop aan dat hij gaat trouwen. Hij is immers de dertig al gepasseerd. In de zomer is hij gids in de bergen rond de stad. Het is er nog volledig ongerept. Een fantastische baan al zou er in Bosnië meer werk zijn als de mijnen werden geruimd.
Maar de prijs die voor de vrede in Bosnië werd betaald, is volgens Evelin een politiek gedrocht waarbij Serviërs, Kroaten en Bosniakken, zoals de moslims worden genoemd, allemaal een deel van de macht kregen en niemand zich verantwoordelijk voelt.
Sarajevo
Admir is de serieuze. “Roken”, had hij me ernstig uitgelegd, “is een van de weinige geneugten die ik nog heb. Ik drink niet. Ik gok niet en ik heb geen werk.” Dat laatste was geen klacht. Het was slechts een constatering. Sinds hij acht jaar eerder in Sarajevo was afgestudeerd hoort hij bij die vijftig procent. Nu is hij voor even onze gids.
Duško is de chauffeur. Eigenlijk was hij niet bij de deal inbegrepen, maar aangezien Evelin geen auto heeft en Admir geen rijbewijs, hebben ze Duško ingeschakeld. Evelin, Admir en Duško. Twee Bosniakken en een Servische Bosniër.
Oeroude bossen
Ooit, nog geen twintig jaar geleden, waren het parlement en de huisjes onderdeel van de ijzerindustrie van Vareš. Al sinds de bronstijd staat de naam van de stad gekerfd in de annalen. In de middeleeuwen trokken Bosnische koningen en Ottomaanse heersers zich terug in de oeroude bossen rond de stad.
Profiterend van de economische bedrijvigheid in Vareš verschansten ze zich in een burcht in Bobovac. Zodra je de stad verlaat langs de besneeuwde weggetjes die uit de stad omhoog leiden, betreed je een andere wereld. Van de industriële revolutie glijd je terug in de middeleeuwen.
Mijakovici
Zoals in Mijakovici, dat nog grotendeels uit houten huizen bestaat in Ottomaanse stijl. Vrouwen met gebloemde hoofddoeken en pofbroeken, ogenschijnlijk immuun voor de kou, maken een praatje op de enige weg door het dorp.
Een watermolen staat werkloos bij de rivier nu het land bevroren is. Een man trekt een boomstam met een ketting over de ijzige weg. De handen over de linkerschouder. Een beeld uit een schilderij. Uit een houten schuur stapt een jongen met een lammetje onder zijn arm dat hij op straat de fles geeft. Alleen een tractor geeft de tijd aan.
Bosnische koningen
In de dorpen leunen ze sinds de burgeroorlog niet meer op de stad daar beneden. Eten komt van het land en de enkeling die het in zijn hoofd haalt naar de stad te verlangen, wordt hoogmoed of domheid verweten. “Nou ja,” schokschoudert Nadia Ibrišimović, “we laten de kinderen allemaal in de stad studeren in de hoop dat ze straks hier aan de slag kunnen.”
Hier is hun woonhuis waar ze overnachtingen aanbieden en traditioneel Bosnisch eten. “Alles komt van ons eigen land, onze eigen bomen en onze eigen bijen. Hier vind je nog de rust van het platteland. We wijzen onze gasten op de nalatenschap van de middeleeuwse koningen. Vooralsnog komen hier slechts Bosniërs, maar onze dromen zijn groot”, lacht ze.
Grote dromen
Ook in Strijica-Zarudje zijn de dromen groot. Hier wonen niet langer alleen ouderen. Het zijn de jongeren die er wat van willen maken. Ze hebben de huizen samen opgeknapt. Ivica komt ons tegemoet. Op de kap van een geparkeerde auto schenkt hij een rakija van peren.
“Toen de dorpelingen in dit katholieke dorp na de oorlog terugkwamen, besloten ze dat ze iets moesten maken van het dorp wilden ze de kinderen een toekomst bieden. Er moest werk komen.” Dus begonnen ze een spaghettifabriekje en een kippenboerderij.
Gemeenschapshuis voor vrouwen
In de voormalige school is nu zijn woonhuis, maar op de begane grond en op de eerste verdieping is een gemeenschapshuis voor de vrouwen. De vrouwen bewerken samen het land terwijl de mannen de kippen en de pasta voor hun rekening nemen. In het gemeenschapshuis vullen ze aanvragen in om bedrijvigheid naar hun dorp te halen of geven ze cursussen.
Ranko Ravlija, werkte zijn hele leven in de ijzerindustrie. Toen de oorlog in 1992 uitbrak, had hij er al veertig jaar opzitten. Hij trok zich terug in de oerbossen rond de stad. In zijn werkplaats smeedt hij nog altijd ijzer. IJzeren kruizen voor op de katholieke graven en Tito-koppen voor wie heimwee heeft naar Joegoslavië.
IJzer is ons brood
“Voor de oorlog”, vertelt hij met een hoofdknik naar de besneeuwde dennen onder ons, “had iedereen daar werk. IJzer is al eeuwenlang ons brood. En kijk nu: iedereen is werkloos.”
Ironisch is het wel. Vareš werd nooit verwoest tijdens de oorlogen die het gebied teisterden. Niet tijdens de Eerste Wereldoorlog toen de ijzerstad belangrijk was voor het Habsburgse rijk. Niet tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de stad in handen van de Ustaša was; de Kroatische beweging die fascisme, katholicisme en nationalisme aan elkaar knoopte tot één gewelddadige leer die duizenden mensen het leven kostte.
Kogelgaten
Het was de burgeroorlog die een eind maakte aan de ijzerstad. Ranko: “De mijn waar gedolven werd, staat onder water doordat de pompen tijdens de oorlog niet meer werkten. Nu is het een meer waar de mensen uit Vareš in de zomer zwemmen. Na de oorlog bleek veel materiaal gestolen. De fabriek werd eenvoudigweg nooit meer geopend.”
“Kogelgaten?”, vraag ik, wijzend op de vele ronde putjes in het parlement. De mannen schudden hun hoofd. “Nee, die zie je wel in Sarajevo, maar hier leidde de oorlog pas na afloop tot verval. Aanvankelijk werkte iedereen nog, al kregen sommigen maandenlang geen salaris”, zeg Evelin.
Van de loonlijst verdwenen
“En daardoor verdwenen ze tenslotte één voor één. Eerst de Serviërs en toen de rest”, zegt Duško die een handgeschreven kasboek uit 1992 ophoudt dat hij eerder in een van de voormalige administratiekantoren gevonden heeft.
Meer dan twintig jaar heeft het op de grond gelegen. In een hoekig handschrift staat bijgehouden wie er op welke dag werkte en hoeveel uur. Dušan, lezen we, werkte iedere werkdag en de zaterdag. Maar dan ineens, van de één op de andere dag, verdwijnt hij uit het boek.
Kinderen in de oorlog
“Niet alleen hij”, zegt Duško. “Kijk, na augustus 1992 zijn alle Serviërs van de loonlijst gehaald.” Hij wijst op de namen die de Servische afkomst verraden. Toen de oorlog uitbrak, waren Evelin en Duško kinderen. Tien en acht jaar oud.
Duško vertrok naar Banja Luka met zijn ouders. Evelin naar familie in Berlijn. Met de laatste bus die Vareš uitreed. Toen hij met zijn moeder en broertje wilde instappen, werden ze door omstanders geweerd. Kroatische Bosniërs uit de straat met wie zijn ouders hun hele leven hadden samengeleefd.
Zinloosheid van de oorlog
De bus was niet voor Bosniakken. Zijn vader had hen ten einde raad weer in de auto gezet, was een paar dorpen verder gereden en ze hadden daar opnieuw op de bus gewacht. Ditmaal werden ze niet geweigerd. Nu staan de jongens hier naast elkaar in wat eens een bloeiend industrieel centrum was. Een Servische Bosniër en een islamitische Bosniër. Hoopvol? Of benadrukt het alleen maar de zinloosheid van deze oorlog?
Geïntrigeerd door het surrealistische complex dat er uitziet alsof het van de een op de andere dag midden in alle activiteiten is verlaten, hebben we die morgen besloten het kilometerslange terrein te verkennen. Maar dat loopt moeizamer dan gedacht. De Stavnjarivier bakent het terrein af van de stad, een hek doet de rest.
Stavnjarivier
Bij het hek trekt een hond woest aan zijn ketting. Geagiteerd springt hij op zijn hok en dan weer terug in de sneeuw. Een bewaker in een huisje dat eruitziet als een afdankertje van de Britse Guards, komt gealarmeerd zijn onderkomen uit. Hij zegt niets, trekt slechts een wenkbrauw op.
Of we het terrein mogen betreden? We willen graag foto’s maken. Hij vraagt niet waarom. Hij zegt slechts: “Nee!” Achter hem doemt het karkas van de fabriek op. “Gewoon een paar foto’s kan toch geen kwaad”, zegt de fotografe en wijst naar de stenen toren in de sneeuw.
Onbegrijpelijk systeem
De bewaker draait ons de rug toe. Het antwoord blijft nee. Om de zoveel tijd stuiten we op de onverzettelijkheid van een voor ons onbegrijpelijk systeem dat geen enkel doel dient. Gefrustreerd rammelen we aan het hek, tot woede van de hond. Is er een andere opening? We rijden langs de rivier tot aan een viaduct.
Inmiddels is de zon moeizaam boven de berg Bogoš uitgeklommen. Ze werpt licht op gevels waarvan het pleisterwerk al lang heeft losgelaten, de daken verdwenen zijn, evenals het glas in de ramen. Een bruggetje, een kilometer stroomafwaarts, verbindt ons met het fabrieksterrein.
Blinde husky
We stuiten opnieuw op een hek. Links liggen de voormalige kantoren, daar kunnen we wel in. Een blinde husky komt opgetogen op ons af. We besluiten onder het hek door te klimmen. Voor zover we kunnen zien, is er hier alleen een blinde hond en bevinden zich een kilometer verderop de vastgeketende hond en zijn bewaker.
De twee mannen verklaren ons voor gek. “Levensgevaarlijk”, zegt Evelin. “Dit is Bosnië. Wat als je wordt opgepakt?” We halen onze schouders op. “Voor wat?”, zegt de fotografe. “Inbreken op een verlaten industriegebied? We willen alleen maar een foto van de toren maken.”
Angelina Jolie
“Angelina Jolie heeft hier ook eens een film gemaakt”, zegt Duško en doorbreekt het gehakketak. “Durf te wedden dat ze bij haar niet zo moeilijk deden.”, zegt de fotografe. “Die bewaker doet gewoon wat zijn baas zegt”, verdedigt Evelin.
“En die bewaker had ook mee kunnen lopen en kunnen zien dat de toren een foto wel overleeft,” antwoordt de fotografe. “Dat mag niet.” Evelin weer. “Hij heeft het nooit gevraagd dus hoe weet hij dat nou?”, ketst de fotografe terug.
Kruipen op onze buik
Wij zijn niet de eersten die hier het terrein betreden. Het hek is aan de onderkant verbogen. We houden het om beurten op en kruipen op onze buik eronder door. Aan de andere kant trekken we ons omhoog. De sneeuw ligt hoog opgetast en we zakken er bij iedere stap dieper in weg.
We komen moeizaam vooruit. De toren is verder dan gedacht. Aan de andere kant van het hek, huilt de husky. We lopen langs een muur met verroeste pijpen. Af en toe klinkt het tikken van smeltende sneeuw op een pijp.
Cel in Bosnië
Onze gidsen zijn teruggelopen over de brug naar de weg. Ze hebben zonnebrillen opgezet en leunen tegen de auto. Vanachter hun donkere glazen volgen ze onze tocht over het terrein. Ze zijn niet de enigen. Verschillende automobilisten hebben hun auto langs de kant gezet en volgen onze moeizame vorderingen.
De twijfel knaagt. Beelden van onszelf in een cel in Bosnië doemen op. Wat als Evelin gelijk heeft en het terrein niet verlaten is?
Angstaanjagend gejank
Als er activiteiten plaatsvinden die het daglicht niet kunnen verdragen, zoals Duško suggereerde. “Als jullie opgepakt worden, trekken we onze handen van jullie af. Denk eens mijn ouders die jullie onderdak hebben verschaft.”
De boze stem van Evelin resoneert nog in mijn oren. De husky is inmiddels overgegaan op een angstaanjagend gejank. De haren op mijn armen staan recht overeind en dat is niet van de kou. “Het lukt niet”, hijgt de fotografe. “In dit tempo duurt het een uur voor we bij de toren zijn.”
Worstelend
“Laten we teruggaan”, zeg ik. Vanaf de overkant van de rivier zie ik hoe een man ons door een verrekijker observeert. Terug. Worstelend op onze rug onder het hek door. Mijn jas blijft haken. Terwijl ik hannes om los te komen, zie ik hoe een auto voor het bruggetje wordt geparkeerd en daarmee wordt het zicht op onze gidsen ontnomen. Twee mannen stappen uit. Met hun armen over elkaar, kijken ze naar ons.
Als ik losschiet, glibberen we over het bruggetje in de richting van de auto. De husky, dol van geluk, volgt ons op de voet. “Angelina Jolie, very good actress”, hijg ik als we oog in oog met de mannen staan. We steken onze duim op en schieten om de auto heen, de weg over naar waar de gidsen staan.
In dit land stel je geen vragen
Duško geeft gas en rijdt zonder wat te zeggen terug langs het Parlement. Pas als we het verlaten gebouw naast de bushalte voorbij zijn, durven we weer adem te halen “Wie waren dat?” vraagt de fotografe. “Geen idee”, gromt Evelin, “in dit land stel je geen vragen.”
Tekst: Anneke de Bundel – Beeld: Nicole Franken
Dit verhaal is opgenomen in ons boek Over elfjes en kogelgaten en is gesigneerd te bestellen.